ECLI:NL:RBZUT:2002:AE4141

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
46752/ KG ZA 02-154
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door uitgeprocedeerde asielzoeker in kort geding

In deze zaak heeft de gemeente Voorst een kort geding aangespannen tegen een uitgeprocedeerde asielzoeker, hierna aangeduid als [gedaagde], die in een woning aan de [adres] 53 te [woonplaats] verbleef. De gemeente vorderde ontruiming van de woning, omdat de gedaagde geen recht meer had op opvang op basis van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) en inmiddels rechtmatig verwijderbaar was geworden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks eerdere aanvragen en bezwaren, geen recht meer had op verblijf in Nederland en dat de bruikleenovereenkomst voor de woning was geëindigd. De gemeente heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, omdat zij verantwoordelijk was voor de huisvesting van statushouders en dat de kosten voor de woning onverschuldigd waren. De gedaagde voerde aan dat de gemeente geen spoedeisend belang had, omdat er leegstaande woningen waren, maar dit verweer werd verworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een noodzaak was voor de ontruiming en dat de gedaagde niet had aangetoond dat terugkeer naar zijn land van herkomst niet mogelijk was. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om binnen zeven dagen de woning te ontruimen, met machtiging voor de gemeente om dit zelf ten uitvoer te leggen indien nodig. De kosten van de procedure werden aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-geding-nummer : 46752/ KG ZA 02-154
vonnis van : 10 juni 2002
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de GEMEENTE VOORST,
zetelende te Twello,
eiseres bij dagvaarding van 15 mei 2002,
procureur: mr. A.J. Zeyl,
advocaat: mr. S. van den Berg te Deventer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde, verschenen in persoon,
gemachtigde: mr. H. Tadema, advocaat te Deventer.
Partijen worden hierna mede de gemeente Voorst en [gedaagde] genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De gemeente Voorst heeft onder overlegging van producties [gedaagde] gedagvaard tegen de openbare zitting van 27 mei 2002.
[gedaagde] heeft onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van de gemeente Voorst in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht waarna zij vonnis hebben gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
2. VASTSTAANDE FEITEN
In dit geding wordt onder meer van het volgende uitgegaan:
2.1 [gedaagde] is een uit [A] afkomstige asielzoeker. In het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) heeft de gemeente Voorst vanaf december 1993 aan [gedaagde] opvang geboden. Deze opvang hield onder meer in het verstrekken van de woning aan het [adres] 53 te [woonplaats]. Hiertoe is een bruikleenovereenkomst opgesteld en ondertekend. Deze bruikleenovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Art. 4
1. De bruikleenovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en eindigt op het tijdstip zoals nader omschreven in de volgende leden.
2. De bruikleenovereenkomst eindigt op de dag als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, b, of c van de ROA.
2.2 Het voornoemde artikel is komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (per 1 april 2001) en met dit tijdstip is artikel 15 ROA komen te gelden, dat, wederom voor zover van belang, luidt als volgt:
"De opvang van een asielzoeker eindigt in elk geval:
(…)
b. op de dag waarop de betrokken asielzoeker het bewonen van de hem door de gemeente
beschikbaar gestelde woonruimte beëindigt;
c. indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag: vier weken na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden."
2.3 Bij circulaire van 3 juli 1997 is een stappenplan "beëindiging ROA" vastgesteld door Justitie. Uitgangspunt is dat het beëindigen van de ROA-voorzieningen alleen plaats dient te vinden wanneer sprake is een documentloze, rechtmatig verwijderbare asielzoeker, waarvoor geldt dat er geen beleidsmatige beletselen aanwezig zijn voor terugkeer en die weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de benodigde reis- en identiteitsdocumenten.
2.4 Op 18 juni 1993 heeft [gedaagde] aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking d.d. 31 augustus 1994 zijn deze aanvragen niet ingewilligd.
2.5 Hij heeft daartegen bezwaar gemaakt en bij uitspraak d.d. 10 januari 1996 heeft de president het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.6 Op 17 maart 1998 heeft [gedaagde] wederom een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Bij brief van 15 september 1998 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2.7 Op 9 maart 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan [gedaagde] bericht dat hij de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. [gedaagde] heeft op 12 maart 1999 een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.8 Bij besluit van 31 januari 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 8 februari 2000 heeft [gedaagde] beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij beslissing van 22 december 2000 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, het beroep uiteindelijk ongegrond verklaard.
2.9 Op 11 mei 2001 is [gedaagde] door de Vreemdelingendienst District IJsselstreek aangezegd binnen zeven dagen Nederland te verlaten en is vastgesteld dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van reis- en identiteitspapieren.
2.10 Bij brief van 17 juli 2001 heeft de gemeente Voorst [gedaagde] bericht dat de verstrekkingen op basis van de ROA met ingang van 1 augustus 2001 worden ingetrokken.
2.11 Tegen dat besluit heeft [gedaagde] bezwaar ingediend. Op 27 september 2001 heeft de gemeente Voorst het bezwaar ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft bij beroepschrift van 4 oktober 2001 beroep ingesteld.
2.12 Bij beslissing d.d. 7 november 2001 heeft de rechtbank Zutphen dit beroep ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend en diende derhalve de woning uiterlijk op 18 november 2001 te hebben verlaten.
2.13 [gedaagde] verblijft nog steeds in de woning.
3. DE VORDERING EN HET VERWEER
3.1 De gemeente Voorst vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis, althans binnen een termijn als de voorzieningenrechter redelijk zal oordelen, de woning aan de [adres] 53 te [woonplaats] met al het zijne zal ontruimen en verlaten, onder afgifte van de sleutels aan de gemeente Voorst en met machtiging op de gemeente Voorst om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan deze vordering te voldoen, dit vonnis zelf ten uitvoer te doen leggen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 Vaststaat dat [gedaagde], gelet op de afloop van de door hem gevoerde procedures en de last tot uitzetting, een uitgeprocedeerde asielzoeker is, die rechtmatig verwijderbaar is geworden.
4.2 [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet zonder recht of titel in de woning aan het [adres] 53 te [woonplaats] verblijft. De gemeente Voorst heeft volgens hem niet aangetoond dat het gebruiksrecht automatisch is geëindigd. Dit verweer zal worden gepasseerd. Op grond van het bepaalde in de bruikleenovereenkomst en het bepaalde in artikel 15, derde lid aanhef en onder c ROA eindigt de bruikleenovereenkomst op de dag dat de betrokken bewoner verplicht is om Nederland te verlaten. [gedaagde] heeft deze bruikleenovereenkomst zelf getekend en heeft zich dan ook akkoord verklaard met deze bepaling. Nu vaststaat dat [gedaagde] uitgeprocedeerd is, moet vooralsnog worden geoordeeld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft.
4.3 [gedaagde] heeft voorts betoogd dat het feit dat hij uit [A] komt tot de conclusie moet leiden dat de gemeente Voorst in redelijkheid niet van hem kan verlangen dat hij zijn woning verlaat. Ook dit verweer wordt verworpen. Ten eerste heeft [gedaagde] dit verweer ook gevoerd bij de rechtbank Zutphen in de bestuursrechtelijke fase, welk verweer alsdan eveneens is verworpen. Bovendien heeft [gedaagde] ook nu niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke terugkeer naar [A] niet mogelijk is. Dienaangaande is van belang het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2001/53 (TBV 2001/35) van 30 november 2001 over de asielzoekers uit [A]. Deze circulaire is van toepassing tot 30 november 2002. De brief van Vluchtelingen Werk Nederland gericht aan de Staatssecretaris van Justitie, van 12 maart 2001, is aan dit Tussentijds Bericht voorafgegaan en wordt geacht mede te zijn onderzocht en meegewogen. Volgens het Tussentijds Bericht is er voor alle ontheemden uit het conflict- of overgangsgebied in [A] een vestigingsalternatief in andere delen van [A], te weten in [b], [c], [d] en [e]. Over de legale uitreis vermeldt het TBV 2001/35: "(…) [A]rs kunnen in het algemeen vrij het land in- en uitreizen. De staatsgrenzen worden nauwelijks gecontroleerd. Indien men via een luchthaven het land in- of uitreist is in het algemeen een paspoort of reisdocument nodig. Een paspoort of reisdocument is doorgaangs op eenvoudige wijze te verkrijgen (…)". Over de praktische aspecten van de terugkeer vermeldt het TBV 2001/35: "(…) [A]rs die vrijwillig terugkeren naar het relatief veilige deel van [A] ondervinden geen problemen bij inreis- of vestiging. Vrijwillige terugkeer kan onder andere geschieden via het IOM.(…)". Volgens de ervaringen van de IOM kan een paspoort of een laissez passer verkregen worden bij [A] vertegenwoordigingen in Rome, Genève en Mogadishu. [gedaagde] heeft hier echter geen stappen toe ondernomen. [gedaagde] verwijst evenwel naar een arrest van het Hof van 12 maart 2002 omtrent dit verweer, maar ook dit kan [gedaagde] niet baten. In dit arrest maakt het Hof melding van een gedocumenteerd verweer betreft het niet kunnen verkrijgen van een geldig reisdocument. [gedaagde] heeft in het geheel geen actie ondernomen teneinde reispapieren te verkrijgen.
4.4 [gedaagde] heeft vervolgens aangevoerd dat de gemeente Voorst geen spoedeisend belang heeft bij onmiddellijke ontruiming van de kamer omdat er een aantal kamers c.q. woningen in de gemeente Voorst leeg woningen leegstaan. Ook dit verweer treft geen doel. Onweersproken heeft de gemeente Voorst aangevoerd dat het woningaanbod in het algemeen ontoereikend is. Weliswaar staan er in de Molukse wijk van [woonplaats] enige woningen leeg, maar die woningen zijn, in verband met in die wijk aanwezige spanningen, niet geschikt voor vreemdelingen en worden om die reden ook door niet-vreemdelingen stelselmatig geweigerd.
De gemeente Voorst heeft voorts onweersproken uiteengezet dat zij dit jaar huisvesting dient te bieden aan 21 statushouders, welk doel nog niet is gerealiseerd, ook van wege het zeer geringe aantal mutaties in huurwoningen. Voorts heeft [gedaagde] niet tegengesproken dat de gemeente Voorst pas vreemdelingen ter huisvesting krijgt toegewezen nadat door haar een beschikbare woning is aangemeld bij het COA, aangezien dan de doorstroming is verzekerd. Dat moge tot consequentie hebben dat zo nu en dan tijdelijk een kamer en/of een woning uit het voor vreemdelingen beschikbare contingent leegstaat, maar in de bredere context van deze problematiek is dat onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de gemeente Voorst geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, te meer waar deze leegstand slechts een enkele kamer en/of woning betreft en de gemeente Voorst van het COA heeft vernomen dat een aantal vreemdelingen die voor plaatsing in Voorst in aanmerking komt voorhanden is. De gemeente Voorst heeft derhalve de onmiddellijke noodzaak van het vrijkomen van de woning van [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de gemeente Voorst daarnaast nog het risico loopt dat het Ministerie geen vergoeding zal geven van de kosten van de door de gemeente Voorst verleende zorg op grond van artikel 23, tweede lid Zorgwet VVTV zolang zij verstrekkingen laat voortduren zonder dat [gedaagde] daartoe gerechtigd is. Er is weliswaar een ongeschreven regel dat de gemeente Voorst bij het Ministerie kan declareren zolang de asielzoeker nog in de woning verblijft, maar dit geeft de gemeente geen vrijbrief een uitgeprocedeerde asielzoeker zonder meer gebruik te laten maken van de door haar verleende faciliteiten.
Daarenboven blijven de vaste kosten van die woning, zoals gas water en elektriciteit wel voor rekening van de gemeente Voorst komen, terwijl dit onverschuldigd is. Dit brengt op zich al met zich dat de gemeente Voorst een spoedeisend belang heeft.
4.4 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de verzochte voorziening zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op zeven dagen zal worden gesteld. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het [adres] 53 te [woonplaats] met al het zijne te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels aan de gemeente Voorst;
2. machtigt de gemeente Voorst om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, dit vonnis zelf ten uitvoer te doen leggen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van de gemeente Voorst tot op deze uitspraak worden begroot op t 270,56 wegens verschotten en t 703,36 wegens salaris procureur;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. D. Vergunst, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2002 in tegenwoordigheid van mr. S. Kuypers, griffier.
SK/VG