2.1 [gedaagde] is een uit [A] afkomstige asielzoeker. In het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) heeft de gemeente Voorst vanaf december 1993 aan [gedaagde] opvang geboden. Deze opvang hield onder meer in het verstrekken van de woning aan het [adres] 53 te [woonplaats]. Hiertoe is een bruikleenovereenkomst opgesteld en ondertekend. Deze bruikleenovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Art. 4
1. De bruikleenovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en eindigt op het tijdstip zoals nader omschreven in de volgende leden.
2. De bruikleenovereenkomst eindigt op de dag als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, b, of c van de ROA.
2.2 Het voornoemde artikel is komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (per 1 april 2001) en met dit tijdstip is artikel 15 ROA komen te gelden, dat, wederom voor zover van belang, luidt als volgt:
"De opvang van een asielzoeker eindigt in elk geval:
(…)
b. op de dag waarop de betrokken asielzoeker het bewonen van de hem door de gemeente
beschikbaar gestelde woonruimte beëindigt;
c. indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag: vier weken na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden."
2.3 Bij circulaire van 3 juli 1997 is een stappenplan "beëindiging ROA" vastgesteld door Justitie. Uitgangspunt is dat het beëindigen van de ROA-voorzieningen alleen plaats dient te vinden wanneer sprake is een documentloze, rechtmatig verwijderbare asielzoeker, waarvoor geldt dat er geen beleidsmatige beletselen aanwezig zijn voor terugkeer en die weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de benodigde reis- en identiteitsdocumenten.
2.4 Op 18 juni 1993 heeft [gedaagde] aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking d.d. 31 augustus 1994 zijn deze aanvragen niet ingewilligd.
2.5 Hij heeft daartegen bezwaar gemaakt en bij uitspraak d.d. 10 januari 1996 heeft de president het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.6 Op 17 maart 1998 heeft [gedaagde] wederom een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Bij brief van 15 september 1998 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
2.7 Op 9 maart 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan [gedaagde] bericht dat hij de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. [gedaagde] heeft op 12 maart 1999 een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.8 Bij besluit van 31 januari 2000 heeft de Staatssecretaris van Justitie het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 8 februari 2000 heeft [gedaagde] beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij beslissing van 22 december 2000 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, het beroep uiteindelijk ongegrond verklaard.
2.9 Op 11 mei 2001 is [gedaagde] door de Vreemdelingendienst District IJsselstreek aangezegd binnen zeven dagen Nederland te verlaten en is vastgesteld dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen aan het verkrijgen van reis- en identiteitspapieren.
2.10 Bij brief van 17 juli 2001 heeft de gemeente Voorst [gedaagde] bericht dat de verstrekkingen op basis van de ROA met ingang van 1 augustus 2001 worden ingetrokken.
2.11 Tegen dat besluit heeft [gedaagde] bezwaar ingediend. Op 27 september 2001 heeft de gemeente Voorst het bezwaar ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft bij beroepschrift van 4 oktober 2001 beroep ingesteld.
2.12 Bij beslissing d.d. 7 november 2001 heeft de rechtbank Zutphen dit beroep ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend en diende derhalve de woning uiterlijk op 18 november 2001 te hebben verlaten.
2.13 [gedaagde] verblijft nog steeds in de woning.