ECLI:NL:RBZUT:2002:AE4996
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake de ontvankelijkheid van de vordering van eiser tegen de gemeente Doetinchem
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 juni 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de gemeente Doetinchem. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vordering van [eiser] beoordeeld. De gemeente was in deze procedure vertegenwoordigd door de heer J.G. Kelderman, die een procesvolmacht had ontvangen van de burgemeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet rechtsgeldig in rechte was vertegenwoordigd, omdat er geen delegatiebesluit van de gemeenteraad was overgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het verweer van de gemeente niet in aanmerking kon worden genomen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat [eiser] niet had aangetoond dat hij tegen de beschikking van de gemeente, waarbij een deel van zijn uitkering werd teruggevorderd, een administratiefrechtelijk rechtsmiddel had aangewend. Hierdoor ging de rechtbank ervan uit dat de beschikking in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de gemeente niet rechtsgeldig had besloten om verweer te voeren. De proceskosten werden voor rekening van de gemeente gelaten, aangezien deze niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd.
Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van vorderingen in civiele zaken, vooral in het kader van de vertegenwoordiging van gemeenten in rechtsgedingen.