ECLI:NL:RBZUT:2002:AE4996

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39368 HAZA 01-430
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de ontvankelijkheid van de vordering van eiser tegen de gemeente Doetinchem

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 juni 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de gemeente Doetinchem. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de vordering van [eiser] beoordeeld. De gemeente was in deze procedure vertegenwoordigd door de heer J.G. Kelderman, die een procesvolmacht had ontvangen van de burgemeester. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet rechtsgeldig in rechte was vertegenwoordigd, omdat er geen delegatiebesluit van de gemeenteraad was overgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het verweer van de gemeente niet in aanmerking kon worden genomen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat [eiser] niet had aangetoond dat hij tegen de beschikking van de gemeente, waarbij een deel van zijn uitkering werd teruggevorderd, een administratiefrechtelijk rechtsmiddel had aangewend. Hierdoor ging de rechtbank ervan uit dat de beschikking in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de gemeente niet rechtsgeldig had besloten om verweer te voeren. De proceskosten werden voor rekening van de gemeente gelaten, aangezien deze niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd.

Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van vorderingen in civiele zaken, vooral in het kader van de vertegenwoordiging van gemeenten in rechtsgedingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 39368 HAZA 01-430
Uitspraak : 27 juni 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. M. Bongaarts,
en
de GEMEENTE DOETINCHEM ,
zetelende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. A.M. Veldhuis.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en de gemeente.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 7 maart 2002
­ de akte plus produkties van de gemeente
­ de antwoord-akte van [eiser].
2. De nadere beoordeling van het geschil
2.1 Bij voormeld tussenvonnis is de gemeente in de gelegenheid gesteld om een besluit van de raad in het geding te brengen, waaruit blijkt dat de raad heeft besloten om in het kader van het onderhavige rechtsgeding verweer te voeren.
2.2 De gemeente heeft bij akte een procesvolmacht d.d. 9 april 2001 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de burgemeester de heer J.G. Kelderman, medewerker van de gemeente, machtigt om de gemeente in rechte te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure.
2.3 Ofschoon ingevolge art. 147 van de Gemeentewet de bevoegdheid te besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, waaronder tevens begrepen het voeren van verweer, bij de raad berust, is delegatie van die bevoegdheid door de raad mogelijk. Een delegatiebesluit is evenwel niet door de gemeente in het geding gebracht. In deze kan er dan ook niet vanuit gegaan worden dat de gemeente rechtsgeldig heeft besloten om in deze verweer te voeren.
Dit brengt met zich dat aan het door de gemeente gevoerde verweer voorbij dient te worden gegaan.
2.4 Bij deze stand van zaken zal de rechtbank ambtshalve moeten onderzoeken of [eiser] in zijn vordering kan worden ontvangen en zo ja, of de vordering van [eiser] -gelet op de inhoud van de conclusie van eis- niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
2.5 Bij conclusie van eis heeft [eiser] als productie 1 overgelegd een tot hem gerichte beschikking van de gemeente van 19 november 1998 met nummer T-116/1998, waarbij een deel van de uitkering die mevrouw [A] heeft ontvangen ten bedrage van f 89.049,39 van hem werd teruggevorderd.
2.6 [eiser] heeft bij conclusie van eis niet gesteld dat hij tegen die beschikking een administratiefrechtelijk rechtsmiddel heeft aangewend, zodat er in deze vanuit dient te worden gegaan dat [eiser] of bedoelde rechtsgang niet heeft gebruikt dan wel dat [eiser] met de door hem doorlopen administratiefrechtelijke procedure geen succes heeft gehad.
2.7 Bij deze stand van zaken dient de burgerlijke rechter in geval de geldigheid van bedoelde beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan uit te gaan dat de beschikking zowel wat haar wijze van totstandkoming als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene beginselen.
2.8 De stelling van [eiser], inhoudende dat op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad voor terugbetaling geen titel of rechtsgrond bestaat, kan en mag dan ook niet door de burgerlijke rechter worden beoordeeld.
Uit de inhoud van de conclusie van eis kan voorts niet worden afgeleid dat de gemeente de zienswijze van [eiser] in deze deelt, in welk geval van een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht van bedoelde beschikking sprake zou zijn geweest.
[eiser] heeft evenmin aangevoerd dat de wijze waarop de gemeente bedoelde beschikking ten uitvoer heeft gelegd onrechtmatig jegens hem is.
2.9 Het vorenoverwogene brengt met zich dat [eiser] niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Nu de gemeente geacht moet worden niet rechtsgeldig in rechte te zijn vertegenwoordigd, dienen de in deze gemaakte proceskosten voor haar eigen rekening te blijven, zodat een kostenveroordeling ten laste van [eiser] achterwege blijft.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2002.
Th/He