2.1 [eiser] is sedert 1983 eigenaar van een huisperceel met erf en opstallen, gelegen aan de [adres]. Dit huisperceel maakt deel uit van het bestemmingsplan [bouwplan], vastgesteld door de gemeenteraad van [gemeente] op 22 juni 1981 en op 4 januari 1982 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het bestemmingsplan [bouwplan] is enige malen partieel herzien. Het eerste herzieningsplan werd op 29 maart 1982 vastgesteld door de gemeenteraad van [gemeente] en op 22 september 1982 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Het tweede partiële herzieningsplan werd op 4 oktober 1982 vastgesteld door de gemeenteraad van [gemeente]. Tot op heden is er voor het gebied van het bestemmingsplan [bouwplan] en voor het gebied van het uitwerkingsplan [bouwplan] geen nieuw, het gehele gebied omvattend, bestemmingsplan gemaakt.
2.2 Aan het huisperceel van [eiser] grenst een perceel onbebouwde grond, kadastraal bekend gemeente [perceel], groot circa 66 m², in eigendom toebehorend aan de Gemeente. Krachtens het vigerende bestemmingsplan is dit perceel grond bestemd voor de bouw van autoboxen evenals in totaal zes andere percelen grond in de beide plangebieden.
2.3 Voor de bouw van garageboxen bleek geen belangstelling en de daartoe bestemde percelen grond zijn door de Gemeente ingeplant met zogenaamd "gelegenheidsgroen".
In de loop der jaren heeft de Gemeente vijf van deze percelen grond verkocht aan aanwonenden van deze groenpercelen met toestemming om de gekochte percelen in strijd met de bestemming "autoboxen" te gebruiken als tuin en/of voor de bouw van een tuinhuis. Alleen het zesde perceel grond, gelegen aan de [adres2] 16, is in 1995 door de Gemeente verkocht voor de bouw van twee garageboxen aan twee buurtbewoners.
2.4 In week 18 van 2001 heeft [A] mondeling overleg gehad met [B], beleidsmedewerker afdeling Vastgoed van de Gemeente, over de mogelijkheid op het hiervoor in overweging 2.2 bedoelde perceel grond aan de [adres] een garagebox te bouwen. Dit perceel ligt op een afstand van ongeveer 40 meter van zijn woning. Bij brief van 6 juni 2001 heeft [A] de Gemeenteraad van [gemeente] in kennis gesteld van zijn belangstelling voor het betreffende perceel grond en zijn onvrede geuit over de gang van zaken.
2.5 Op 19 juni 2001 is er een gesprek geweest tussen [C], gemeentesecretaris, [D], hoofd afdeling Vastgoed, [B] en [A]. De hiervan opgemaakte gespreksnotitie houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"De Gemeente vindt dat dit initiatief gehonoreerd moet worden;
Op dit moment is hij nog de enige die een garagebox wil hebben; hij weet echter zeker dat mensen die hij kent ook belangstelling hebben; hij is bereid om samen met zijn aannemer ook de andere twee garageboxen te bouwen, zodat het een mooi geheel wordt.
De Gemeente wil / mag geen financieel risico lopen.
Anders moet er maar een advertentie worden geplaatst om meer kandidaten te vinden. Het bouwplan moet een goede ruimtelijke uitstraling hebben.
De Gemeente zal de het verzoek voorleggen aan de afdelingen VROM en OGV (bij de laatste afd.o.a voor eventuele kabels en leidingen).
De heer [C] wijst de heer [A] er op dat de buurt wellicht niet enthousiast zal reageren op zijn plannen.
Zodra de adviezen van de betrokken afdelingen binnen zijn zal de zaak aan het college worden voorgelegd om een principe uitspraak te krijgen.
Daarna is er nog wat gepraat over de te betalen prijs voor de grond een prijs van rond de f 300, lijkt haalbaar.
Het is de bedoeling dat voor 1 aug. a.s duidelijkheid gegeven wordt aan de heer [A];
Als dit niet haalbaar is zullen wij contact opnemen met hem."
2.6 Bij brief van 21 juni 2001 heeft [A] aan het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente laten weten het betreffende perceel grond te willen kopen samen met bouwbedrijf Gebr. Horstink B.V. voor de bouw van drie garageboxen.
2.7 Op 21 juli 2001 hebben [eiser] en zijn echtgenote schriftelijk aan de Gemeente bericht:
"Sinds 1983 ligt naast ons perceel [adres] 15 een groenvoorziening van circa 60 m². Wij hebben in het verleden getracht deze groenvoorziening van de Gemeente [gemeente] te kopen, echter zonder resultaat.
Wij verzoeken u nogmaals in overweging te nemen deze groenvoorziening aan ons te verkopen, zodat ons perceel [adres] 15 een mooi doorlopend perceel wordt.
Graag vernemen wij van u of koop mogelijk is wat de koopsom voor het desbetreffende perceel bedraagt."
2.8 Bij brief van 24 juli 2001 heeft de Gemeente - voor zover hier van belang - aan het echtpaar [eiser] het volgende bericht:
"Uw brief is in behandeling bij de afdeling Vastgoed. Wij proberen uw brief binnen 8 weken na ontvangst te beantwoorden. Is dit niet mogelijk, dan wordt u hiervan vroegtijdig op de hoogte gesteld. (…..) Heeft u nog vragen over de behandeling van uw brief dan kunt u contact opnemen met de heer [B]."
Tot op heden is de brief van het echtpaar [eiser] niet door de Gemeente beantwoord en evenmin zijn zij ingelicht over de reden van de vertraging.
2.9 In zijn vergadering van 7 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders conform het ambtelijk advies van de afdeling Vastgoed besloten:
- de heer [A] te berichten dat de Gemeente hem de betrokken strook grond voor een garagebox wil verkopen voor ƒ 350,--/€ 158,82 per m²;
- de overeenkomst pas te effectueren zodra er via een advertentiecampagne twee andere kandidaten zijn gevonden voor de twee resterende kavels;
- de kopers te verplichten, vanwege de uniformiteit, gezamenlijk een bouwplan te ontwikkelen.
Bij het nemen van deze beslissing was het college van burgemeester en wethouders door de afdeling Vastgoed niet in kennis gesteld van de hiervoor in overweging 2.7 vermelde brief van het echtpaar [eiser].
2.10 Door [A] is op 22 augustus 2001 een aanvraag ingediend bij de Gemeente voor een bouwvergunning voor het plaatsen van drie garageboxen op het betreffende perceel grond aan de [adres]. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 24 september 2001 de gevraagde bouwvergunning verleend.
2.11 Op 28 september 2001 is tussen de Gemeente, [A] en [E] een concept overeenkomst van koop en verkoop opgesteld, waarbij laatstgenoemden van de Gemeente hebben gekocht ieder een gedeelte van 22 m² van het betreffende perceel grond aan de [adres] ten behoeve van de bouw van een garagebox. Het laatste gedeelte van 22 m² van het betreffende perceel grond is op 29 september 2001 door de Gemeente verkocht aan [F], eveneens ten behoeve van de bouw van een garagebox. In alle drie overeenkomsten is opgenomen dat de akte van levering zal worden verleden uiterlijk binnen een maand na aanvaarding van de overeenkomst door burgemeester en wethouders.
Conform het ambtelijk advies van 6 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders op 20 november 2001 besloten de Gemeenteraad voor te stellen te koopovereenkomsten te aanvaarden.
2.12 Bij schrijven van 8 oktober 2001 is door een aantal omwonenden van de [adres] bij het college van burgemeester en wethouders een bezwaarschrift ingediend tegen het hiervoor in overweging 2.10 vermelde besluit tot het verlenen van een bouwvergunning aan [A]. Dit bezwaarschrift hield mede in bezwaar tegen het voornemen de betreffende grond te verkopen aan [F], [E] en [A], alsmede tegen de verleende toestemming tot velling van de houtopstanden op het betreffende perceel grond. Over dit bezwaarschrift is op 28 november 2001 een hoorzitting gehouden.
Op 15 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders het volgende besluit genomen: "Het college wil proberen een bestuurlijke oplossing te bereiken door in een gesprek met de aanvragers hen er van te overtuigen af te zien van het voornemen de garageboxen te bouwen. Het college is bereid met aanvragers tot een regeling te komen met betrekking tot de door hen gemaakte kosten c.q. geleden schade. Wethouder [G] zal dit gesprek op korte termijn aangaan. Hij zal de raad via de commissie P&M informeren."
2.13 Op 22 januari 2002 is door het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad voorgesteld over te gaan tot aanvaarding van de koopvereenkomsten met [F], [E] en [A]. Dienaangaande is door de gemeenteraad op 18 februari 2002 besloten:
a. voorlopig niet in te stemmen met de voorgestelde grondverkoop;
b. in elk geval eerst af te wachten op de uitspraak van de rechtbank op het ingestelde
beroep tegen het besluit aan [A] een vergunning te verlenen voor het bouwen
van drie garageboxen;
c. het voorstel tot grondverkoop van de raadsagenda af te voeren tot na de uitspraak van
de rechtbank.
2.14 Bij besluit van 22 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders de bezwaren tegen het voornemen de betreffende grond te verkopen aan [F], [E] en [A] en de verleende toestemming tot het vellen van de houtopstand op het perceel grond ongegrond en het bezwaar tegen de verleende bouwvergunning gegrond verklaard. Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders het besluit van 24 september 2001 tot het verlenen van een bouwvergunning aan [A] ingetrokken en op 29 januari 2002 een nieuw, verbeterd besluit genomen waarbij aan [A] een bouwvergunning tot het bouwen van 3 autoboxen op het betreffende perceel grond is verleend.
2.15 Bij schrijven van 13 februari 2002 is door mevrouw [eiser] en anderen beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2002. Op 11 juli 2002 is bij uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken van deze rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard.