ECLI:NL:RBZUT:2002:AE8049

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35960 FARK 00 2221
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en hoofdverblijfplaats van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 26 september 2002, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind] aan de orde. De verzoekster, de vrouw, en de verweerder, de man, hebben gekozen voor co-ouderschap over hun kind, geboren op 30 november 1998. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders even geschikt zijn voor de opvoeding van [kind] en dat er geen argumenten zijn om de hoofdverblijfplaats bij één van de ouders te vestigen. De ouders hebben afspraken gemaakt over de zorg en opvoeding van [kind], waarbij [kind] afwisselend bij de vader en de moeder verblijft. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] tot 1 januari 2003 bij de man zal zijn, waarna deze om de twee jaar zal wisselen tussen de ouders.

De rechtbank heeft ook de alimentatieverplichtingen van de vrouw ten aanzien van de man vastgesteld. De vrouw moet over verschillende periodes bedragen betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man geen ruimte heeft om bij te dragen aan de kosten van de opvoeding, terwijl de vrouw wel draagkracht heeft. De rechtbank heeft de alimentatiebedragen vastgesteld op basis van de draagkracht van de vrouw en de ontvangen kinderbijslag.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van co-ouderschap en de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders voor de opvoeding van hun kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Tweede enkelvoudige kamer
Beschikking: 26 september 2002
Zaaknummer: 35960 FARK 00 2221
Beschikking in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
procureur: aanvankelijk mr. W.L.M. Fleuren,
thans mr. J.J. Douwes,
e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, hierna te noemen de man,
procureur: aanvankelijk mr. M.L.J. Wekking,
thans mr. W.J.L. Zwaan.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2001;
- de brief met bijlagen van 10 april 2002 van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Zutphen;
- de brief van 29 mei 2002 van mr. Wekking;
- de brief met bijlagen van 29 mei 2002 van mr. Douwes;
- de brieven met bijlagen van 14 juni en 18 juli 2002 van mr. Wekking;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 14 augustus 2002;
- de brief met bijlagen van 20 augustus 2002 van mr. Zwaan;
- de brieven met bijlagen van 22 augustus 2002 van mr. Douwes;
- de brief van 26 augustus 2002 van mr. Zwaan.
De verdere beoordeling
De rechtbank slaat geen acht op de brief van 28 augustus 2002 van mr. Douwes en op de brief van 2 september 2002 van mr. Zwaan, nu deze brieven te laat zijn overgelegd.
De rechtbank neemt over hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
Uit voormelde brief van de Raad voor de Kinderbescherming en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat partijen met betrekking tot de minderjarige [kind] de volgende afspraken hebben gemaakt:
- beide ouders kiezen, in het belang van [kind], voor co-ouderschap;
- [kind] is afwisselend de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder. De ene ouder brengt [kind] dinsdagochtend naar school en de andere ouder haalt [kind] dinsdagmiddag van school. De weken lopen voor [kind] derhalve van dinsdagmiddag tot dinsdagochtend;
- de ouders hebben gezamenlijk de keuze voor een basisschool voor [kind] gemaakt. De school is gekozen tussen de woonadressen van de ouders, zodat beide ouders even ver moeten reizen naar school;
- de ouders zijn overeengekomen dat [kind] de helft van de zomervakantie bij zijn vader en de andere helft van de vakantie bij zijn moeder verblijft. De kerstdagen worden door de ouders half/half verdeeld. Over de verdeling van de overige feestdagen en vakanties zullen de ouders steeds met elkaar overleggen.
Voorts hebben partijen ter terechtzitting gesteld dat zij met betrekking tot de andere keuzes die rondom [kind] moeten worden gemaakt steeds met elkaar zullen overleggen en elkaar zullen informeren over belangrijke zaken rond [kind].
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de hoofdverblijfplaats van [kind]. Ieder van hen wil dat de hoofdverblijfplaats bij hem/haar is.
De Raad acht beide ouders even geschikt voor de opvoeding van [kind]. Er zijn geen argumenten aan te geven op grond waarvan [kind] wel bij de ene ouder en niet bij de andere ouder zijn hoofdverblijfplaats zou kunnen hebben. De Raad kan de rechtbank derhalve daaromtrent niet adviseren.
Partijen hebben aan de Raad aangegeven dat zij de keuze van de hoofdverblijfplaats aan de rechter zullen overlaten en dat zij die keuze zullen respecteren.
In hun brieven van 29 mei 2002 voeren beide partijen nogmaals, ieder voor zich, aan dat de hoofdverblijfplaats van [kind] naar hun mening bij haar/hem moet zijn.
Aangezien beide partijen even geschikt zijn om [kind] op te voeden en te verzorgen en partijen daarom ieder de helft van zijn opvoeding en verzorging op zich hebben genomen maakt het voor [kind] niet uit waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft. Het gaat derhalve uitsluitend om de emotionele kant van de zaak en de vraag wie de kinderbijslag voor [kind] ontvangt en wie het belastingvoordeel heeft van de eventueel te betalen onderhoudsbijdrage. Om die reden acht de rechtbank het redelijk dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige ook wisselend zal zijn bij een van partijen. Om praktische redenen zal de wisseling van de periodes waarin [kind] zijn hoofdverblijfplaats bij een van zijn ouders heeft, om de twee jaar zijn.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2001 is bepaald dat [kind] voor de periode dat de rechtbank nog geen definitieve beslissing heeft genomen zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Feitelijk is de hoofdverblijfplaats van [kind] sedert 11 december 2000 bij de man omdat toen bij wege van voorlopige voorziening de minderjarige aan de man werd toevertrouwd.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de minderjarige [kind] tot 1 januari 2003 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man, dat vanaf 1 januari 2003 de hoofdverblijfplaats van [kind] voor de duur van twee jaar bij de vrouw zal zijn en dat daarna de hoofdverblijfplaats om de twee jaar tussen de man en de vrouw zal wisselen.
Nu partijen hebben gekozen voor co-ouderschap en dit inhoudt dat [kind] gelijkelijk bij ieder van partijen zal verblijven kan naar het oordeel van de rechtbank de definitieve beslissing over de door hen verzochte omgangsregeling achterwege blijven.
Partijen hebben beiden, voor het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar/hem zal zijn, verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 136,13 (ƒ 300,--) per maand. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank de behoefte van de minderjarige aan deze bijdrage vast.
De vrouw heeft tot en met maart 2002 voornoemd bedrag betaald. Partijen zijn overeengekomen dat vanaf 1 juni 2001 verrekening zal plaatsvinden als uit de hierna te maken draagkrachtberekening blijkt dat haar alimentatieverplichting lager uitvalt. De berekening betreft derhalve de periode vanaf 1 juni 2001.
Partijen zijn verdeeld over elkaars draagkracht.
Bij de berekening van de draagkracht van partijen heeft de rechtbank de door hen eventueel te ontvangen huursubsidie buiten beschouwing gelaten. Weliswaar hebben beide partijen gesteld dat zij, mede afhankelijk van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de voor die minderjarige te betalen bijdrage, recht hebben op huursubsidie maar niet duidelijk is de hoogte van die subsidie en wanneer deze zal aanvangen en eindigen.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat mag worden aangenomen dat de te ontvangen bedragen tegen elkaar zullen wegvallen.
Ter beoordeling van de draagkracht van de vrouw over 2001 rekent de rechtbank met de jaaropgaaf 2001, waaruit blijkt dat haar jaarinkomen € 20.742,-- bedroeg (situatie 1).
Rekening houdend met - alles op jaarbasis - de algemene heffingskorting ad € 1.576,--, de arbeidskorting ad € 919,80, de kinderkorting ad € 38,10, de aanvullende kinderkorting ad € 195,95 en de inkomensheffing ad € 4.292,--, berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van de vrouw in 2001 op € 1.370,80.
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw in 2002 rekent de rechtbank op grond van de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over de maand maart van het jaar 2002, met een bruto maandinkomen van € 1.724,--, te vermeerderen met 8% vakantiegeld (situatie 2).
Rekening houdend met - alles op jaarbasis - de korting in verband met het ouderschapsverlof van € 647,52, de pensioenpremie ad € 279,96,--, de premie IP ad € 34,08, de FPU-premie ad 676,80, de WW-premie, de bijdrage van de werkgever in de Zfw, de algemene heffingskorting ad € 1.647,--, de arbeidskorting ad € 949,--, de kinderkorting ad € 40,--, de aanvullende kinderkorting ad € 428,-- en de inkomensheffing ad € 4.303--, berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van de vrouw in 2002 op € 1.449,--.
Nu de man en de vrouw hebben gekozen voor co-ouderschap over [kind] gaat de rechtbank bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen van de vrouw uit van het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en van een eenoudergezin en stelt zij het voor alimentatie beschikbare percentage op 52,5%.
De rechtbank rekent derhalve over 2001 met een bijstandsnorm van € 854,20 per maand minus de wooncomponent van € 166,-- en over 2002 met een bijstandsnorm van € 891,-- minus de wooncomponent van € 171,-- en met de navolgende, door de man niet betwiste lasten op maandbasis:
- de huur ad € 317,65 (vanaf juni 2001);
- het werkgevers- en werknemersdeel van de premie Zfw ad € 140,67.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de studiekosten van de vrouw in het studiejaar 2001/2002 van € 144,12 per maand, nu de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt en niet vergoed heeft gekregen. Voornoemd maandbedrag geldt derhalve tot 1 augustus 2002.
Na die datum wordt geen rekening meer gehouden met studiekosten, aangezien de vrouw met de studie is gestopt. De stelling van de vrouw dat zij haar studie wil hervatten in 2003 acht de rechtbank op dit moment te vaag om rekening mee te houden.
De rechtbank laat verder de door de vrouw opgevoerde kosten van herinrichting buiten beschouwing, nu de vrouw niet heeft betwist dat zij, toen zij van november 2000 tot juni 2001 bij haar ouders woonde, heeft kunnen sparen voor die herinrichting en het dus niet aannemelijk is zij daarvoor (bij haar ouders) een lening heeft afgesloten.
Van de draagkrachtruimte is 52,5% beschikbaar voor alimentatie.
De vrouw had, gelet op het vorenstaande, vanaf juni 2001 tot januari 2002 draagkracht voor een bedrag van € 42,10 per maand, vanaf 1 januari 2002 tot augustus 2002 voor een bedrag van € 65,80 per maand, en vanaf 1 augustus 2002 voor een bedrag van € 141,50 per maand.
Met betrekking tot de draagkracht van de man overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de overgelegde salarisspecificaties over de maanden juni en juli 2000 blijkt dat de man structureel een bruto maandinkomen heeft van € 1.002,68. Dit inkomen wordt aangevuld tot het minimumloon. Uit voormelde salarisspecificaties blijkt voorts dat de man een vergoeding wegens onregelmatige diensten ontvangt, zodat zijn gemiddeld bruto inkomen feitelijk ongeveer € 1.225,-- per maand bedraagt, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
Rekening houdend met - alles op jaarbasis - de pensioenpremie ad € 345,30, de premie IP ad € 18,20,--, de WW-premie, de bijdrage van de werkgever in de ZFW/ZKV, de algemene heffingskorting ad € 1.647,--, de arbeidskorting ad € 949,--, de kinderkorting ad € 40,--, de aanvullende kinderkorting ad € 428,-- en de inkomensheffing ad € 2.309,56, berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van de man op € 1.176,26.
De rechtbank gaat, in verband met het gekozen co-ouderschap over [kind], bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen van de man evenals bij de vrouw uit van het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en van een eenoudergezin en zij stelt het voor alimentatie beschikbare percentage op 52,5%. De rechtbank rekent derhalve ook hier over 2002 met een bijstandsnorm van € 891,-- minus de wooncomponent van € 171,-- en met de navolgende, door de vrouw niet betwiste lasten op maandbasis:
- de huur ad € 419,41;
- het werkgevers- en werknemersdeel van de premie Zfw.
Van de draagkrachtruimte is 52,5% beschikbaar voor alimentatie.
Aldus gerekend heeft de man geen ruimte om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind].
Aangezien partijen hebben gekozen voor volledig co-ouderschap gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen ieder evenveel kosten dragen van de opvoeding en verzorging van de minderjarige. In casu zijn voor [kind] beschikbaar voornoemde draagkrachtbedragen van de vrouw en daarnaast in 2001 € 54,47 per maand en in 2002 € 56,29 per maand aan kinderbijslag. Die kinderbijslagbedragen worden tot 1 januari 2003 door de man ontvangen en vanaf die datum gedurende twee jaar door de vrouw en daarna weer twee jaar door de man.
Het voorgaande betekent dat in de periode 1 juni 2001 tot 1 januari 2002 er in totaal voor [kind] beschikbaar was € 42,10,-- per maand aan draagkracht van de vrouw en € 54,47 per maand kinderbijslag. Aangezien de man in die periode de kinderbijslag ontving is het redelijk dat de man nog € 6,19 per maand van de kinderbijslag aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige betaalt, zodat beide partijen over evenveel gelden beschikken voor de minderjarige.
Aldus gerekend komt dat voor de periode van 1 januari 2002 tot 1 augustus 2002 erop neer dat de vrouw aan de man ten behoeve van de minderjarige een bedrag van € 4,75 per maand en voor de periode van 1 augustus 2002 tot 1 januari 2003 een bedrag van € 42,60 per maand dient te betalen.
Vanaf 1 januari 2003 zal de vrouw de kinderbijslag ontvangen zodat er dan naast haar draagkracht van € 141,50 per maand ongeveer € 56,29 per maand aan kinderbijslag voor de minderjarige ter beschikking is. In dat geval is het redelijk dat de vrouw de helft van het beschikbare totaalbedrag aan de man betaalt ten behoeve van de minderjarige zijnde
€ 98,90 per maand. Vanaf 1 januari 2005 zal afwisselend om de twee jaar de situatie ontstaan zoals in de periode 1 augustus 2002 tot 1 januari 2003 en de periode 1 januari 2003 tot 1 januari 2005 en zullen daarom de daarbij behorende alimentatiebedragen worden toegewezen.
Voormelde door de man aan de vrouw te betalen bedragen zijn, gelet op de draagkracht van ieder van partijen, naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
Derhalve wordt beslist als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige:
[kind], geboren op 30 november 1998 te [woonplaats],
- tot 1 januari 2003 bij de man is;
- met ingang van 1 januari 2003, telkens gedurende een periode van twee jaar, wisselend bij de vrouw en bij de man zal zijn, te beginnen met de vrouw;
bepaalt dat de man over de periode 1 juni 2001 tot 1 januari 2002 een bedrag van € 6,19 (zes euro en negentien cent) per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
bepaalt dat de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de man zal betalen:
- over de periode van 1 januari 2002 tot 1 augustus 2002 een bedrag van € 4,75 (vier euro en vijfenzeventig cent) per maand,
- over de periode van 1 augustus 2002 tot 1 januari 2003 een bedrag van € 42,60 (tweeënveertig euro en zestig cent),
- over de periode 1 januari 2003 tot 1 januari 2005 een bedrag van € 98,90 (achtennegentig euro en negentig cent) per maand, en
- vanaf 1 januari 2005 steeds wisselend twee jaar lang een bedrag van € 42,60 (tweeënveertig euro en zestig cent) per maand en daarna twee jaar lang € 98,90 (achtennegentig euro en negentig cent) per maand,
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.M. Boon en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
conc.: vd