ECLI:NL:RBZUT:2002:AE8870
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.A.M. Smulders
- Rechtspraak.nl
Ontslag en de beoordeling van kennelijke onredelijkheid in het kader van een sociaal plan
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 8 oktober 2002, stond de vordering van werknemer centraal die betoogde dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was. Werknemer, die sinds 1 maart 1971 in dienst was bij de werkgeefster, werd per 30 april 2001 ontslagen na een reorganisatie. Hij had eerder arbeidsongeschiktheid ervaren en was herplaatst in een andere functie. De werknemer vorderde herstel van de arbeidsovereenkomst en een schadevergoeding van ƒ 159.000,--, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter diende te beoordelen of de gevolgen van het ontslag voor de werknemer te ernstig waren in vergelijking met het belang van de werkgeefster bij beëindiging van het dienstverband.
De kantonrechter overwoog dat de werknemer geen omstandigheden had gesteld die erop wezen dat het ontslag kennelijk onredelijk was in de zin van artikel 7:681 lid 2 onder b BW. De rechter concludeerde dat de werknemer had ingestemd met zijn herplaatsing en dat hij niet langer de functie van [A] bekleedde. De vordering van de werknemer werd afgewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de werkgeefster zich had ingespannen voor reïntegratie en dat het sociaal plan voldoende voorzieningen bood. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het sociaal plan en de omstandigheden van de werknemer in de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van ontslag. De rechter concludeerde dat de werkgeefster niet onterecht had gehandeld en dat de vordering van de werknemer niet kon worden toegewezen.