RECHTBANK ZUTPHEN
Sector bestuursrecht
Reg.nrs.: 02/726 en 02/727 GEMWT 29
Op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiser], te [woonplaats], verzoeker/eiser, hierna: eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wehl, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 maart 2002.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 21 december 2001 heeft verweerder eiser aangeschreven om voor zaterdag 21 december 2001 om 12.00 uur alle personen uit het pand aan de [adres] te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, met een uitzondering voor de 6 kamers in de bedrijfswoning voor de huisvesting van in totaal maximaal 6 personen (waaronder eiser zelf) en voor de bestaande bewoning in het voormalige knechtenhuisje voor maximaal 1 persoon, op verbeurte per constatering/controle van een dwangsom van ƒ 1.000,-- (EUR 453,78) per persoon, die meer aanwezig is dan de toegestane 6 + 1 personen, met een maximum van ƒ 1.000.000,-- (EUR 453.780,22).
Dit besluit is door de voorzieningenrechter in deze rechtbank bij uitspraak van 8 februari 2002 (reg. nr.: 02/46 GEMWT 66) geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op eisers bezwaarschrift van 4 januari 2002.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de commissie Bezwaar en Beroep – eisers bezwaarschrift ongegrond verklaard en daarbij de last onder dwangsom van 21 december 2001 als volgt aangepast:
“Door het bedrijfsmatig verhuren van kamers/slaapplaatsen in het pand wordt in strijd met artikel 7 en 38 van het bestemmingsplan Buitengebied 1981 gehandeld. Gelet hierop wordt u gesommeerd om voor zaterdag 22 december 2001 om 12.00 uur het bedrijfsmatig verhuren van kamers/slaapplaatsen in het pand [adres] te staken en gestaakt te houden.
Een uitzondering hiervan wordt gemaakt voor het in totaal bedrijfsmatig verhuren van de kamers/slaapplaatsen in de bedrijfswoning aan in totaal maximaal 5 personen, die al gedurende lange tijd zijn toegestaan. Voorts wordt een uitzondering gemaakt voor het bedrijfsmatig verhuren van het voormalige knechtenhuisje aan maximaal 1 persoon. De bewoning van de wooneenheid door uzelf valt hier niet onder, dit betreft immers geen bedrijfsmatige verhuur.
Indien niet, niet tijdig of niet volledig gehoor wordt gegeven aan de last wordt een dwangsom verbeurd van EUR 453,78 (ƒ 1.000,--) per controle die het getal van 6 te boven gaat, tot een maximum van EUR 453.780,22 (ƒ 1.000.000,--). Er zal maximaal twee keer per week worden gecontroleerd, omdat daarmee voldoende inzicht wordt verkregen over de vraag of er illegale bewoning plaatsvindt.”
Eiser heeft bij brief van 3 mei 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van gelijke datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 juni 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door drs. A.L. Abbing. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw M. de Beukelaer, ambtenaar der gemeente.
Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak.
Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
Ingevolge het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1981” heeft het perceel [adres] de bestemming “Agrarisch gebied” met de aanduiding “agrarisch bouwperceel Klasse A”. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de op de kaart voor “Agrarisch gebied” aangewezen gronden bestemd voor een of meer vormen van agrarisch gebruik. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Eiser exploiteert een varkensbedrijf. De aanwezige woning mag als bedrijfswoning worden bewoond. Uiteraard mag aan vrienden en bekenden verblijf ook voor de nacht worden geboden en is het ook toegestaan de woning anders dan in het traditionele gezinsverband ten behoeve van het agrarisch bedrijf te bewonen.
Dezerzijds wordt wel aangenomen dat eiser met de meeste personen die in zijn huis verblijven een min of meer vriendschappelijke band heeft, maar dit neemt niet weg dat het bedrijfsmatige karakter voorop staat.
Eiser stelt kamers/slaapplaatsen tegen f 500,-- per maand te moeten verhuren om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Gelet op de duur van het verblijf en het aantal personen dat door eiser onderdak wordt geboden moet in elk geval worden gezegd dat sprake is van bewoning overwegend anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Dat gebruik is dan ook in strijd met de agrarische bestemming en verboden op grond van artikel 38, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied.
Op grond van artikel 38, derde lid, van de voorschriften is het eerste lid niet van toepassing op met de bestemming strijdig gebruik dat reeds bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Desgevraagd heeft eiser gesteld dat hij niet kan bewijzen of aannemelijk kan maken dat het gewraakte gebruik destijds reeds bestond.
Verweerder was – ook ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit – dan ook bevoegd eiser onder het opleggen van een dwangsom te gelasten het bedrijfsmatig verhuren van kamers/slaapplaatsen in de bedrijfswoning te beëindigen.
Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie.
Van enig (concreet) zicht op legalisering van de illegale situatie is niet gebleken. Op 16 november 2000 is door de gemeenteraad van Wehl een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld dat om formele redenen de eindstreep (nog) niet heeft gehaald.
In dat plan was voor het in geding zijnde perceel opnieuw een agrarisch bouwperceel geprojecteerd en eiser heeft toen geen poging gedaan het plan zodanig gewijzigd te krijgen dat bewoning anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan. Niet voldoende aannemelijk is geworden dat de boerderij van eiser in de naaste toekomst door de provincie Gelderland wordt aangewezen als een zogenaamde zorgboerderij.
Ook anderszins kan naar dezerzijds oordeel niet worden gesproken van een zodanig bijzonder geval, dat verweerder af had moeten zien van handhavend optreden.
Naar dezerzijds oordeel kan dan ook niet worden gezegd dat het bestreden besluit, de formulering van de last daargelaten, is genomen in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
Met betrekking tot de bij het thans bestreden besluit gewijzigde lastgeving wordt evenwel het navolgende overwogen.
Ingevolge artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb wordt in de beschikking tot oplegging van een dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Hoewel in het bestreden besluit is vermeld dat de last is aangepast, heeft de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting verklaard dat de last is toegelicht en dat daarom geen nieuwe begunstigingstermijn is gesteld.
Wat daarvan ook zij, in het bestreden besluit zijn controles die nodig zijn om te kunnen concluderen tot een relevante normschending te veel verward met de momenten waarop de dwangsom wordt verbeurd. Voorts is niet geheel onbegrijpelijk dat eiser de last zo heeft gelezen dat hij niet meer dan 6 + 1 personen op bezoek mag hebben.
De wijze waarop de last is geformuleerd is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Daarnaast moet worden geconstateerd dat het verbeuren van de dwangsom blijkens het thans bestreden besluit afhankelijk is gesteld van controles per persoon die het getal van 6 te boven gaan. Daarmee is (wederom) niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5:32, vierde lid, van de Awb dat de dwangsom dient te worden vastgesteld hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Het beroep is derhalve gegrond. De voorzieningenrechter ziet thans aanleiding om zelf op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te voorzien als hierna te melden.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat hij op dit moment geen onderdak biedt aan meer dan 6 + 1 personen. Hij kan derhalve onmiddellijk aan de last voldoen.
Ter zitting is door drs. Abbing een door hem getekende opgave proceskosten aan de griffier overhandigd met de kennelijke bedoeling dat aan hem als deskundige reis- en verletkosten worden vergoed. Een deskundige kan niet zelf om een proceskostenveroordeling vragen. Voorts is niet gebleken dat Abbing als deskundige anders dan op het gebied van het bestuursrecht is opgetreden. Er is geen aanleiding om ambtshalve te veroordelen tot vergoeding van kosten voor verleende rechtsbijstand, nu niet is gebleken dat Abbing beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
Eiser heeft voor het geval het bestreden besluit zou worden vernietigd verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het dwangsombesluit. Het gaat daarbij onder meer om sedert het besluit van 21 december 2001 gederfde huurinkomsten.
Op dit moment kan de omvang van de schadevergoeding niet worden vastgesteld. Het onderzoek wordt dan ook met het oog daarop heropend en eiser wordt in de gelegenheid gesteld binnen zes weken de omvang van de schade aan te geven en aannemelijk te maken door middel stukken waaruit blijkt wat zijn huurinkomsten sinds 21 december 2001 zijn geweest en welke huurinkomsten hij in dezelfde periode van voorgaande jaren had.
Opgemerkt wordt dat het besluit van 21 december 2001 van 8 februari 2002 tot zes weken na 28 maart 2002 geschorst was.
Gelet op het vorenstaande wordt beslist als volgt.
recht doende:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-eiser wordt, onder last van een dwangsom van EUR 900,-- per overtreding tot een maximum van EUR 450.000,-- , gesommeerd zich ingaande 15 juni 2002 te 0.00 te onthouden van het bedrijfsmatig onderdak verschaffen aan meer dan 6 personen in zijn boerderijwoning en/of meer dan 1 persoon in het bijgehorende knechtenhuisje en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in plaats komt van het bestreden besluit;
-gelast dat de gemeente Wehl het door eiser betaalde griffierecht ( 2 x EUR 109,--)vergoedt
-bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een uitspraak op het verzoek om schadevergoeding.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.A.Lok en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.