ECLI:NL:RBZUT:2002:AF1216

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/080272-02
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van Oosten
  • A. van Harreveld
  • M. Versteeg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met noodweerexces in caféomgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 26 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Almelo, werd ervan beschuldigd op 7 juli 2002 in de gemeente [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven te hebben beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de buik- en/of hartstreek van het slachtoffer heeft gestoken, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 12 november 2002 heeft de verdachte aangevoerd dat hij handelde uit noodweer of noodweerexces, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als kastelein, de verantwoordelijkheid had om de orde te handhaven en dat zijn escalatie van de situatie, mede door overmatig alcoholgebruik, een ernstige beoordelingsfout was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich tenminste willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, zoals strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, de echtgenote van het slachtoffer, tot een bedrag van € 8.752,82. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor [E]trafzaken
Uitspraak d.d.: 26 november 2002
Tegenspraak - dip
VERKORT VONNIS
In de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Almelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting
van 12 november 2002.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 07 juli 2002 in de gemeente [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, een mes uit de keuken gehaald/gepakt en/of is (vervolgens) met dit mes, althans een mes, naar het cafegedeelte gelopen/gegaan en/of heeft dit mes, althans een mes aan [mevrouw] getoond en/of heeft (vervolgens met dit mes, althans een mes, meermalen, althans eenmaal in de buik- en/of hartstreek, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans dat
hij op of omstreeks 07 juli 2002 in de gemeente [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buik- en/of
hartstreek, in elk geval in het lichaam, gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 juli 2002 in de gemeente [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes in de buik- en/of
hartstreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Aangaande het bewezen geachte opzet overweegt de rechtbank dat de aard van de gedraging en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte zich tenminste willens en wetens heeft bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou leiden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte
Namens en door verdachte is aangevoerd dat het ten laste gelegde, indien bewezen, dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer althans in noodweerexces.
De rechtbank verwerpt beide grondslagen van dit verweer en zij overweegt het volgende:
Op grond van de stukken (waaronder in het bijzonder de foto's betreffende het door verdachte bekomen letsel) en het ter terechtzitting verhandelde kan worden vastgesteld, dat verdachte op 7 juli 2002 in zijn cafébedrijf kort achtereen tweemaal is aangevallen en krachtig mishandeld door de fysiek (veel) sterkere [slachtoffer] alsmede dat verdachte bij de tweede aanval van [slachtoffer] de twee dodelijk gebleken steken heeft toegebracht met een mes, dat hij na afloop van de eerste aanval uit de keuken had opgehaald en waarmede hij [slachtoffer] visueel en verbaal had geconfronteerd teneinde hem van verder geweld te weerhouden.
Gelet op deze gang van zaken kan tevens worden vastgesteld dat verdachte met zijn tussen beide aanvallen gelegen handelen het tegendeel van zijn doel bereikte en dat
hij daardoor kwam te verkeren in een panieksituatie, waardoor hij meende te moeten handelen zoals hij vervolgens heeft gedaan.
De rechtbank kan in het midden laten of dit handelen in die situatie op zichzelf uit het oogpunt van verdediging gerechtvaardigd of vergeeflijk was, nu zij van oordeel is dat de bedoelde panieksituatie vanwege het causale verband niet los kan worden gezien van het daaraan voorafgegane noch van de context waarbinnen de wederzijdse gewelddadigheden plaatsvonden. Deze aspecten medewegende, kan de rechtbank geen andere conclusie bereiken dan dat aan de verdachte omtrent zijn voorafgaande gedrag zodanig verwijt valt te maken, dat hem een beroep op noodweer dan wel noodweer-exces niet toekomt.
Redengevend voor dit oordeel acht de rechtbank in het bijzonder de volgende factoren:
- Nadat de eerste aanval van [slachtoffer] was afgelopen en verdachte zijn bewegingsvrijheid had herkregen, bestond er voor hem geen noodweersituatie meer. Het uit de keuken ophalen van het mes was, zo bezien, niet noodzakelijk en kan evenmin worden gezien als uiting van een later alsnog opgekomen hevige gemoedsbeweging, getuige alleen reeds het feit dat verdachte na terugkeer uit de keuken niet tot een tegenaanval is overgegaan, maar dat hij [slachtoffer] slechts met het mes heeft geconfronteerd als hiervoor vermeld.
- Dat [slachtoffer] daarop in blinde woede zou ontsteken en opnieuw tot de aanval zou overgaan met alle risico's van dien, was voor verdachte niet onvoorzienbaar, gegeven zijn uit de stukken blijkende bekendheid met de persoon van [slachtoffer] en de als delirium gekenschetste toestand waarin deze rond het betrokken tijdstip was komen te verkeren als gevolg van overmatig alcoholgebruik, opwinding over zijn verlies op de gokkast en desbetreffende bij hem tot irritatie leidende woordenwisselingen met verdachte.
- Nu verdachte een dergelijke delirium-achtige toestand van [slachtoffer], zij het jaren terug, reeds eerder had meegemaakt en hij daarbij had waargenomen dat [slachtoffer] dan zo agressief kon reageren, dat zelfs een caféruit hem niet kon stuiten, mocht van verdachte worden verwacht, dat hij de situatie niet op de spits zou drijven door [slachtoffer] met een mes te confronteren.
- Dit laatste klemt te meer, nu verdachte als kastelein in eigen bedrijf de taak had, mede ten behoeve van de overigens nog aanwezigen, de orde te bewaren door een deëscalerend optreden.
Indien verdachte zich daartoe op dat moment niet in staat voelde, had hij gebruik dienen te maken van de voor hem bestaande mogelijkheid om zich enige tijd terug te trekken teneinde [slachtoffer] tot rust te laten komen of door de politie te laten afvoeren.
Dat verdachte deze weg niet heeft bewandeld en juist escalerend is opgetreden, ziet de rechtbank als een ernstig verwijtbare beoordelingsfout, die waarschijnlijk mede is veroorzaakt doordat blijkens de stukken ook bij verdachte zelf sprake was van overmatig alcoholgebruik.
Gelet op het vorenoverwogene moet het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als: doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte is daarvoor strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken die zijn strafbaarheid uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is, ondanks de ernst van het feit, oplegging van een beperkte en deels voorwaardelijke gevangenisstraf als hierna vermeld passend.
Naast verdachtes blanco strafblad en de beduidende rol van het slachtoffer in het gebeurde, heeft de rechtbank daarbij in het bijzonder de dramatische kant van het door verdachte begane feit laten medewegen.
Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde is immers naar voren gekomen, dat tussen verdachte, het slachtoffer en de wederzijdse echtgenotes, naast een zeer intensieve zakelijke relatie, ook een jarenlange vriendschap heeft bestaan, alsmede dat de weduwe van het slachtoffer zich inmiddels in verzoenende, althans meelevende zin heeft geuit.
Vordering tot schadevergoeding
- De benadeelde partij [echtgenote slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schade-vergoeding ten bedrage van s 8.752,82 gevoegd in het onderhavige strafgeding ten aanzien van het tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs-middelen en hetgeen verder ter terecht-zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen, tot op heden, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van s 8.752,82, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De vorde-ring is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Overige toepasselijke wetsartikelen
De strafoplegging is behalve op de hiervoor al vermelde artikelen gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 36f, van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 maanden, niet zal worden tenuitvoerge-legd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer], wonende aan de [adres] te [plaats], (rekeningnummer [nummer]), van een bedrag van s 8.752,82, vermeerderd met betaling van kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil,
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer], een bedrag te betalen van s 8.752,82, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 175 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
De rechtbank verstaat daarbij dat, indien en voor zover ver-oordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting jegens de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voorzover veroordeelde aan de benadeel-de partij heeft betaald, daarmee zijn ver-plichting tot betaling aan de Staat van het betreffende bedrag komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Van Oosten, voorzitter, mrs. Van Harreveld en Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 26 november 2002.
Mr. Van Oosten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.