ECLI:NL:RBZUT:2002:AF1251

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
48321/ KG ZA 02-259
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op concurrentie en verkoop van keukens in kort geding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen is behandeld, hebben eisers, waaronder [eiser] en zijn vennootschappen, gedaagden, waaronder [gedaagde A] en diens vennootschappen, gedagvaard in een kort geding. De eisers vorderden een verbod voor gedaagden om direct of indirect te handelen in keukens, op straffe van een dwangsom, en daarnaast vorderden zij dat gedaagden zouden worden verplicht om de verkoop van keukens in de Fixet Service Bouwmarkt te staken. De zaak is ontstaan uit een geschil over een non-concurrentiebeding dat in 1997 was overeengekomen tussen [eiser] en [gedaagde A]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verkoop van keukens in de Fixet Bouwmarkt niet in strijd is met het non-concurrentiebeding, omdat de verkoop slechts een klein gedeelte van de totale omzet betreft en niet kan worden gezien als een overtreding van de overeenkomst. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagden in strijd met het non-concurrentiebeding hebben gehandeld. De vorderingen van eisers zijn dan ook afgewezen, en eisers zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 6 november 2002.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-geding-nummer : 48321/ KG ZA 02-259
vonnis van : 6 november 2002
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. [eiser],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEFFER KEUKENS BV,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.N. SCHEFFER HOLDING BV,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEFFER EXPLOITATIE BV,
allen gevestigd te [plaats],
eisers bij dagvaarding van 12 juli 2002,
procureur: mr. H.M. Korthuis,
tegen:
1. [gedaagde]
wonende te [plaats], (Gld),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEBR. SCHEFFER BEHEER BV,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G. SCHEFFER HOLDING BV,
beide gevestigd te [plaats] (Gld),
4. [gedaagde B],
wonende te [plaats]
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BOUWCENTRUM M. SCHEFFER ZELHEM,
gevestigd te [plaats],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARCEL SCHEFFER HOLDING BV,
gevestigd te [plaats]
gedaagden,
procureur: mr. D.J.P.M. Vermunt.
Eisers worden hierna mede [eiser] en diens vennootschappen genoemd. Gedaagden 1 tot en met 3 worden mede [gedaagde A] en diens vennootschappen genoemd en gedaagden 4 tot en met 6 worden mede aangeduid als [gedaagde B] en diens vennootschappen.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Eisers hebben onder overlegging van producties gedaagden gedagvaard tegen de openbare zitting van 24 juli 2002.
Daar hebben gedaagden onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van eisers in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht waarna de zaak is aangehouden. Bij brief hebben partijen verzocht de procedure voort te zetten, waarna op 18 oktober 2002 wederom een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, waarbij partijen, eisers aan de hand van een pleitnota, de respectieve standpunten hebben toegelicht. Vervolgens is vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
2. VASTSTAANDE FEITEN
Binnen het kader van dit kort geding zijn onder meer de navolgende feiten als vaststaand tussen partijen komen te gelden. Deze feiten zijn vastgesteld op grond van stellingen van partijen of ook op grond dat ze blijken uit de tussen partijen onomstreden gebleven inhoud van overgelegde schriftelijke stukken. Uit stellingen van partijen moeten feiten als vaststaand worden afgeleid als ze door de ene partij zijn gesteld en vervolgens door de andere partij zijn erkend of door die partij niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.
Overigens draagt de vaststelling van feiten in een kort geding noodgedwongen een voorlopig karakter, omdat de gelegenheid om getuigen te ondervragen en deskundigenbericht in te winnen dan pleegt te ontbreken.
Aldus zijn de volgende feiten als vaststaand tussen partijen komen te gelden:
2.1 Aan het begin van de jaren 90 bestuurden de tweelingbroers [eiser] en [gedaagde A] Scheffer Beheer BV. Deze vennootschap was op haar beurt bestuurster en enig aandeelhoudster van onder andere Bouwmarkt Scheffer BV, Scheffer Sanitair BV, Scheffer Exploitatie BV en Scheffer Keukens BV. Deze vennootschappen dreven hun respectieve ondernemingen vanuit een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats].
2.2 In verband met zakelijke verschillen van inzicht hebben [eiser] en [gedaagde A] in 1994 een overeenkomst gesloten inhoudende dat de holding van [eiser], te weten [eiser] Holding BV, de aandelen van Scheffer Keukens BV en Scheffer Exploitatie BV zou kopen voor een bedrag van in totaal [geld]. De holding van [gedaagde A] kocht de aandelen van Bouwmarkt Scheffer BV en Scheffer Sanitair BV voor een bedrag van [geld]
2.3 In artikel 6 van de overeenkomst zijn non-concurrentiebedingen vastgelegd.
2.4 Daar de verschillen van inzicht bleven bestaan, hebben partijen in de loop van 1997 besloten dat [eiser] zijn aandelen in Scheffer Beheer BV zou verkopen aan [gedaagde A].
2.5 Vervolgens is de onderneming van Scheffer Keukens BV begin 1999 verhuisd naar de [adres] te [plaats]. De bouwmarkt van [gedaagde A] verhuisde naar [plaats]. In het pand aan de [adres] te [plaats] bleef alleen Scheffer Sanitair BV achter.
2.6 Bij overeenkomst van 30 september 1997 zijn partijen wederom een non-concurrentiebeding overeengekomen dat, voor zover thans van belang, luidt als volgt:
"
De ondergetekenden:
1. [eiser] (…);
2. [gedaagde A] (…)
verklaren het navolgende te zijn overeengekomen:
de ondergetekende sub 1 verbindt zich jegens de ondergetekende sub 2 niet te handelen in keukens, noch direct, noch indirect, waaronder tevens begrepen het verhuren of in gebruik geven van het aan partijen bekende bedrijfspand te [plaats] aan een keukenbedrijf, een en ander in de ruimste zin van het woord (…) zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van f [bedrag] voor elke dag dat de betreffende verbintenis wordt overtreden (…)
Alle eerder tussen partijen, zo voor zich in privé als namens de bestaande vennootschappen, aangaande het vorenstaande gesloten overeenkomsten komen hiermee te vervallen (…)"
2.7 Bij brief van 7 maart 2002 heeft [eiser] aan [gedaagde A] en [gedaagde B] verzocht geen keukens te gaan verkopen in de nieuw te openen Fixet Bouwmarkt te [plaats].
2.8 Op 20 juni 2002 is de Fixet Service Bouwmarkt in het pand aan de [adres] te [plaats] geopend. Rechts in de winkel is een afdeling keukens opgezet.
2.9 Op het adres van het pand [adres] te [plaats] staan op dit moment twee vennootschappen ingeschreven: Scheffer Sanitair BV en Bouwcentrum Scheffer BV. Het bouwcentrum is een onderneming waarvan op 26 maart 1999 de aandelen zijn verworven door [gedaagde A] Holding. Per dezelfde datum werd [gedaagde A] Holding BV bestuurder. Deze laatste vennootschap heeft op 11 november 2001 de aandelen doorverkocht aan M. Scheffer Holding BV, met als enig directeur en aandeelhouder [gedaagde A]s zoon [gedaagde B], gedaagde sub 4. De naam Bouwcentrum Scheffer BV is gewijzigd in Bouwcentrum M. Scheffer [plaats] BV.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 Eisers vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I gedaagden zal verbieden direct of indirect te handelen in keukens, op straffe van een door gedaagden aan eisers te verbeuren dwangsom van Euro 2.268,90, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, per dag of gedeelte van een dag, dat gedaagden in strijd handelen met het verbod nadat twee dagen zijn verstreken na betekening van dit vonnis;
II gedaagden sub 1, 2 en 3 zal gebieden te bevorderen dat gedaagden sub 4, 5 of 6 de verkoop van keukens en toebehoren in de Fixet Service Bouwmarkt in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] staken door alle middelen rechtens, waaronder de partiele ontbinding van de huur- of gebruiksovereenkomst, zulks op straffe van een verbeurte door gedaagden sub 1, 2 en 3 aan eisers van een dwangsom van Euro 2.268,90 voor elke dag of gedeelte van een dag dat er keukens in voornoemd pand worden verkocht of ten verkoop worden aangeboden, te rekenen vanaf de tweede dag na betekening van dit vonnis;
III gedaagden sub 4, 5 en 6 zal gebieden de verkoop van keukens en keukentoebehoren in de Fixet Service Bouwmarkt in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] te staken, zulks op straffe van een verbeurte door gedaagden sub 4, 5 en 6 aan eisers van een dwangsom van Euro 2.268,90 althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, voor elke dag of gedeelte van een dag dat er keukens of keukentoebehoren in voornoemd pand verkocht worden of ten verkoop worden aangeboden, te rekenen vanaf de tweede dag na betekening van dit vonnis;
IV gedaagden sub 1, 2 en 3 zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een bedrag van Euro 22.689,00;
V gedaagden zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2 [eiser] en diens vennootschappen zijn van mening dat de verkoop van keukens in de Fixet Bouwmarkt onder de verboden handelingen als geformuleerd in het non-concurrentiebeding van 30 september 1997 valt. De keukens zijn immers vergelijkbaar met zijn keukens. [gedaagde A] en diens vennootschappen zijn direct of indirect betrokken bij de verkoop van keukens en pleegt dan ook wanprestatie. [gedaagde B] en diens vennootschappen handelen onrechtmatig omdat zij profiteren van de wanprestatie van [gedaagde A] en diens vennootschappen.
3.2 [gedaagde A] en diens vennootschappen en [gedaagde B] en diens vennootschappen hebben gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 Voorop wordt gesteld dat het non-concurrentiebeding van september 1997 in de plaats komt van het non-concurrentiebeding uit 1994. Het einde van de tekst van de overeenkomst van 30 september 1997 is namelijk ondubbelzinnig: "alle eerder tussen partijen (…) gesloten overeenkomsten komen hiermee te vervallen".
4.2 De vraag is of [gedaagde A] en diens vennootschappen handelen in strijd met het tussen partijen op 30 september 1997 overeengekomen non-concurrentiebeding. Daarbij is van belang hoe het non-concurrentiebeding dient te worden uitgelegd. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de zin die partijen over en weer aan hun verklaringen en gedragingen mochten toekennen, dan wel voor hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.3 [gedaagde A] en diens vennootschappen voeren voor de ontkenning van een overtreding aan, dat een redelijke uitleg van het non-concurrentiebeding met zich brengt dat zij het pand aan de [adres] te [plaats] niet zullen verhuren aan een keukenbedrijf, dat opereert binnen het marktsegment waarin een gespecialiseerd keukenbedrijf opereert. De verkoop van keukens is echter niet het exclusieve domein van keukenbedrijven, maar geschiedt ook in bouwmarkten. [gedaagde A] en diens vennootschappen erkennen dat er in de bouwmarkt van [gedaagde B] keukens worden verkocht, maar deze verkoop beloopt circa 5% van de gehele omzet en betreft het gebruikelijke bouwmarktassortiment, dat aanzienlijk verschilt van dat van keukenbedrijven. [gedaagde B] en diens vennootschappen overschrijden het bouwmarktassortiment niet en begeven zich dan ook niet op de meer gedistingeerde markt van [eiser] en diens vennootschappen.
4.4 Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en uit de stukken blijkt niet dat [gedaagde A] en diens vennootschappen zelf handelen in keukens, zodat zij dit gedeelte van het beding niet hebben overtreden.
4.5 Vervolgens dient beoordeeld te worden of [gedaagde A] en diens vennootschappen in strijd met het non-concurrentiebeding hebben gehandeld door het bedrijfspand aan [gedaagde B] en diens vennootschappen te verhuren, of deze als stroman hebben ingeschakeld.
4.6 In het beding is opgenomen dat [gedaagde A] en diens vennootschappen het bedrijfspand niet aan een keukenbedrijf mogen verhuren. De onderneming van [gedaagde B] en diens vennootschappen kunnen niet gezien worden als een keukenbedrijf, ook niet in de ruimste zin van het woord. In de Fixet Service Bouwmarkt worden weliswaar keukens verkocht, maar onvoldoende weersproken is gebleven dat dit slechts een klein gedeelte van de bouwmarkt in beslag neemt, terwijl een bouwmarkt als geheel ook niet vergeleken kan worden met een keukenbedrijf. Uit het e-mailbericht van [de heer] d.d. 11 maart 2002 blijkt bovendien dat de onder de vlag van Fixet opererende franchisenemers een zekere mate van vrijheid hebben om zich lokaal te profileren, waarbij het kan gaan om de verkoop van keukens zoals ook andere bouwmarktorganisaties doen. Ook uit het handelsregister blijkt niet van enige inmenging van [gedaagde A] en diens vennootschappen in de onderneming van [gedaagde B] en diens vennootschappen, waarvan gedaagde sub 4 enig directeur en aandeelhouder is vanaf 15 november 2001. De door de eerste vennootschap gedreven onderneming Fixet Service Bouwmarkt is eerst op 5 juli 2002 van start gegaan. Al met al is niet voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde A] en diens vennootschappen invloed hebben gehad op het vestigen van de onderneming van [gedaagde B] en diens vennootschappen.
4.7 Uit het vorenoverwogene kan worden afgeleid dat [gedaagde A] en diens vennootschappen niet in strijd met het non-concurrentiebeding hebben gehandeld. De vorderingen ten aanzien van de gedaagden sub 1, 2 en 3 worden dan ook afgewezen.
4.8 Bij gebreke van wanprestatie door gedaagden 1 tot en met 3 is de grond voor de vorderingen ten aanzien van gedaagden sub 4, 5 en 6 - het onrechtmatig profiteren daarvan - komen te vervallen. Ook te hunnen aanzien zullen de vorderingen derhalve worden afgewezen.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene zullen [eiser] en diens vennootschappen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
1. wijst de vorderingen van eisers af;
2. veroordeelt eisers in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van gedaagden tot op deze uitspraak worden begroot op Euro 193,-- wegens verschotten en Euro 703,36 wegens salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. G. Vrieze, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. S. Kuypers, griffier.