ECLI:NL:RBZUT:2002:AF7216
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling en gezagsuitoefening in het belang van de minderjarige
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 19 november 2002, betreft het een geschil over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, waarbij de rechtbank de belangen van het kind centraal stelt. De vader verzoekt om een omgangsregeling, maar de rechtbank concludeert dat dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank baseert haar oordeel op de in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek genoemde ontzeggingsgronden, waarbij het belang van de minderjarige wordt gewogen tegen de wens van de vader om contact te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de minderjarige momenteel volledig is opgenomen in het gezin van de moeder en haar stiefvader, waar zij zich positief ontwikkelt. Het opleggen van een omgangsregeling zou de stabiliteit en rust in haar leven verstoren, wat schadelijk kan zijn voor haar ontwikkeling. De moeder weigert medewerking aan de omgangsregeling en stelt dat zij handelt in het belang van de minderjarige. De rechtbank erkent dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders, wat het risico vergroot dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen hen.
De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die geen meerwaarde ziet in een omgangsregeling en adviseert om een informatieplicht aan de moeder op te leggen. De rechtbank besluit het verzoek van de vader af te wijzen en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking staat open voor hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem.