ECLI:NL:RBZUT:2002:AF7216

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
26419 FA RK 99 1460
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezagsuitoefening in het belang van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 19 november 2002, betreft het een geschil over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, waarbij de rechtbank de belangen van het kind centraal stelt. De vader verzoekt om een omgangsregeling, maar de rechtbank concludeert dat dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank baseert haar oordeel op de in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek genoemde ontzeggingsgronden, waarbij het belang van de minderjarige wordt gewogen tegen de wens van de vader om contact te hebben.

De rechtbank stelt vast dat de minderjarige momenteel volledig is opgenomen in het gezin van de moeder en haar stiefvader, waar zij zich positief ontwikkelt. Het opleggen van een omgangsregeling zou de stabiliteit en rust in haar leven verstoren, wat schadelijk kan zijn voor haar ontwikkeling. De moeder weigert medewerking aan de omgangsregeling en stelt dat zij handelt in het belang van de minderjarige. De rechtbank erkent dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders, wat het risico vergroot dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen hen.

De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die geen meerwaarde ziet in een omgangsregeling en adviseert om een informatieplicht aan de moeder op te leggen. De rechtbank besluit het verzoek van de vader af te wijzen en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking staat open voor hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Samenvatting:
Geschil met betrekking tot de omgangsregeling, welke de rechtbank opvat als een geschil bij gezamenlijke gezagsuitoefening o.g.v. artikel 1:253a BW, waarbij het belang van de minderjarige wordt getoetst aan de hand van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden. De rechtbank concludeert dat omgang thans zou ingaan tegen de zwaarwegende belangen van de minderjarige en wijst daartoe het verzoek van de vader tot het opleggen van een omgangsregeling af.
Zesde enkelvoudige kamer
Beschikking: 19 november 2002
Zaaknummer: 26419 FA RK 99 1460
Beschikking in de zaak van:
[naam]
verder te noemen de vader,
wonende te [plaats], [land]
procureur: mr. A.N. Klazinga,
advocaat: mr. C. Hummelen te Enschede,
en
[naam]
verder te noemen de moeder,
wonende te [plaats]
procureur: mr. J.B.J. de Bruyn.
Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 27 februari 2001;
- de brief van 22 maart 2002 van mr. Hummelen;
- het faxbericht van 26 maart 2002 van mr. De Bruyn;
- de brief van 26 april 2002 van mr. De Bruyn;
- de brief van 15 mei 2002 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 mei 2002;
- de brief van 2 juli 2002 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het faxbericht van 23 juli 2002 van mr. De Bruyn;
- het faxbericht met bijlage van 7 augustus 2002 van mr. Hummelen;
- de brief van 13 augustus 2002 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 november 2002.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad
De Raad handhaaft in bovengenoemde correspondentie zijn advies om geen omgangsregeling op te leggen tussen de vader en de minderjarige, gelet op het zwaarwegend belang van de minderjarige. Hij voert daartoe aan dat de minderjarige thans volledig is opgenomen in het gezin van de moeder en de stiefvader. De minderjarige heeft zich in dit gezin op een positieve wijze ontwikkeld. Het huidig gezin biedt rust en stabiliteit aan de minderjarige. De huidige rust verstoren door het opleggen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader kan de ontwikkeling van de minderjarige in negatieve zin beïnvloeden en de mogelijkheid op herstel van contact met haar vader in de toekomst belemmeren.
Daarnaast adviseert de Raad de rechtbank een informatieplicht aan de moeder op te leggen.
De Raad ziet geen meerwaarde in een kinderbeschermingsmaatregel casu quo een ondertoezichtstellling. De Raad zal daartoe geen verzoek bij de rechtbank indienen en de rechtbank adviseren een eventueel verzoek van de vader daartoe af te wijzen.
Het nadere standpunt van de vader
De vader persisteert bij zijn verzoek. Hij verzoekt de rechtbank het advies van de Raad niet te volgen.
Ter terechtzitting van 5 november 2002 vult de vader zijn verzoek in die zin aan dat hij de rechtbank eveneens verzoekt een dwangsom op te leggen aan de moeder bij niet nakoming van de door de rechtbank op te leggen omgangsregeling, alsmede de moeder te veroordelen in de proceskosten.
De vader benadrukt ter terechtzitting dat hij het ter zeerste betreurt dat er al vier jaar geen contact heeft plaatsgehad tussen hem en [dochter A]. Hij stelt ter terechtzitting genoegen te willen nemen met een beperktere omgangsregeling dan verzocht om enig contact met [dochter A] mogelijk te maken. Hij stelt voor de contacten met [dochter A] via zijn moeder te laten verlopen, [dochter A] bezoekt haar oma soms en voelt zich vertrouwd met haar.
Het nadere standpunt van de moeder
De moeder persisteert bij haar verweer. Zij is het eens met het advies van de Raad.
De moeder weigert op dit moment pertinent alle medewerking aan de door de vader verzochte omgangsregeling. Zij voert aan dat zij procedeert teneinde het belang van de minderjarige veilig te stellen. De moeder is niet bereid om omgang plaats te laten hebben via de moeder van de man.
De moeder heeft ter terechtzitting verklaard op termijn mee te zullen werken aan omgang tussen de vader en [dochter A] wanneer [dochter A] zelf aangeeft hierop prijs te stellen.
De moeder verzoekt de rechtbank het aanvullend verzoek met betrekking tot het opleggen van een dwangsom bij niet nakoming van de omgangsregeling en haar te veroordelen in de proceskosten af te wijzen. Mocht de rechtbank beslissen over gaan tot het vaststellen van een omgangsregeling, dan moet zij eerst de gelegenheid krijgen de omgangsregeling vrijwillig na te komen, alvorens er een dwangsom wordt opgelegd.
De beoordeling
De rechtbank neemt over hetgeen zij bij vorengenoemde beschikking reeds heeft overwogen en beslist.
De rechtbank zal bovengenoemde problematiek opvatten als een geschil bij gezamenlijke gezagsuitoefening, als bedoeld in artikel 253 a boek 1 Burgerlijk Wetboek en een beslissing nemen welke haar in het belang van de minderjarige als wenselijk voorkomt, waarbij het belang van de minderjarige wordt getoetst aan de hand van de in artikel 1:377a lid 3 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden. Een omgangsregeling zou thans ingaan tegen de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
Uitgangspunt is dat het kind en de niet verzorgende ouder recht hebben op omgang met elkaar.
Dit recht dient slechts te worden ontzegd indien er sprake is van een of meer in de wet omschreven gevallen, waarbij zwaarwegende belangen van het kind in het geding zijn.
Derhalve dient te worden nagegaan of omgang in de onderhavige zaak in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
Gebleken is dat de relatie tussen de vader en de moeder zeer gespannen is en dat zij niet in staat zijn met elkaar te communiceren. De opstelling van de moeder in deze is daar debet aan, zij weigert haar medewerking aan begeleiding c.q. hulpverlening in het op gang brengen van het contact tussen de vader en de minderjarige.
Door de RIAGG werd in het verleden therapie voorgesteld met de drie opvoeders, zodat zij hun onderlinge conflicten, agressie en afwijzing, met elkaar een plaats zouden kunnen geven. Naar aanleiding van dit behandelidee hebben gesprekken plaatsgehad met de vader en de moeder. De vader heeft hierop zijn medewerking toegezegd aan gezamenlijke gesprekken op het Riagg met de moeder en haar partner. De moeder was bereid gesprekken aan te gaan, echter bij iemand waarin zij vertrouwen had, te weten haar huisarts. De huisarts achtte omgang van de minderjarige met de vader op dat moment niet in haar belang. Zij merkte daarbij op dat de basis van de problematiek ligt in het conflict tussen de ouders. Het is te betreuren dat, hoewel de moeder geen angst meer heeft voor de vader, zij nog steeds niet in staat is het gesprek met de vader over de belangen van hun dochter aan te gaan.
Naar aanleiding van het bovenstaande werd door de Raad opnieuw getracht de moeder te bewegen tot een gesprek met de vader over de belangen van de minderjarige. De moeder weigerde dit.
De communicatieproblemen tussen de vader en de moeder zijn zodanig ernstig, dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen haar ouders. De minderjarige toont zich openlijk angstig en lijkt in sociaal opzicht te blokkeren wanneer er wordt gesproken over de vader en nu dit beeld van haar vader niet bijgesteld wordt staat dit de mogelijkheid van omgang in de weg.
De rechtbank is, hoewel een goede omgangsregeling tussen de niet verzorgende ouder en de minderjarige van grote betekenis is voor de uitgroei van de minderjarige, met de Raad van oordeel dat het tegen het zwaarwegende belang van de minderjarige is dat er op dit moment een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige plaatsvindt, met name door de genoemde (persoonlijkheids)problematiek van de minderjarige, het ontbreken van consensus bij de moeder en de communicatieproblemen tussen de ouders.
De rechtbank komt, gelet op het bovenstaande, niet toe aan een beslissing met betrekking tot de door de vader verzochte oplegging van een dwangsom.
De door de Raad geadviseerde infoplicht is minimaal noodzakelijk, zodat enige vorm van contact blijft bestaan tussen de vader en de minderjarige. Gedacht zou hierbij kunnen worden aan een wederzijdse infoplicht, in die vorm dat ook de vader aan de minderjarige schriftelijk laat weten hoe zijn leven verloopt. Het is dan ook aan de man om hieraan invulling te geven.
Bij de tussenbeschikking van deze rechtbank van 27 februari 2001 is de moeder reeds gehouden de vader eenmaal per kwartaal op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon van de minderjarige op het gebied van met name school, gezondheid en sociale contacten. De rechtbank behoeft daarom in deze beschikking niet opnieuw daartoe te beslissen.
Omdat de vader en de moeder elkaars echtgenoten zijn geweest zal de rechtbank de proceskosten als volgt compenseren, omdat zij geen termen aanwezig acht de moeder alleen met de proceskosten te belasten.
De beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vader af.
Compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
conc.: mahh
coll.:
De griffier deelt mede dat:
van vorenstaande beschikking hoger beroep open staat bij het Gerechtshof te Arnhem:
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze hun bekend is geworden;
dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat/procureur.