RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/080390-01
Uitspraak d.d.: 17 januari 2003
tegenspraak / dip / oip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 april 2002, 23 juli 2002, 15 oktober 2002 en 6 januari 2003.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte het volgende tenlastegelegd:
Hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2001 tot en met 27 augustus
2001, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 27
augustus 2001, in de gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, een meisje, genaamd Rowena (geboren op 30 augustus 1996) van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van
1 mei 2001 tot en met 27 augustus 2001, aldaar, meermalen, althans éénmaal,
(telkens) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans (telkens)
opzettelijk, dat meisje
(met grote kracht) met de (tot vuist(en) gebalde) hand(en) in/op/tegen de buik
en/of het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam, geslagen en/of gestompt
en/of
(de knokkels van) zijn, verdachtes, vuist(en) (met kracht) in/tegen/op de
buik-/maagstreek van dat meisje geplaatst/geslagen/gestompt/geduwd en/of
(vervolgens) met (de knokkels van) zijn, verdachtes, vuist(en) een draaiende
en/of trekkende beweging gemaakt, althans dat meisje een zogenaamde trekstoot
gegeven, en/of
dat meisje met een (zogenaamde) pottenlikker/flessenlikker, althans een
voorwerp, geslagen en/of dat meisje (met kleren aan) onder de (koude) douche
gezet en/of
dat meisje met kracht vastgepakt en/of
haar geboden dat zij rechtop in bed moest gaan/blijven zitten en niet mocht
gaan slapen en/of
dat meisje (aldus) stelselmatig pijn en/of letsel toegebracht
en/of dat meisje (aldus) geestelijk en/of lichamelijk uitgeput/verzwakt
en/of bij dat meisje op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op dat meisje
anderszins geweld toegepast,
tengevolge van één of meer van bovenomschreven handeling(en) van verdachte
en/of zijn mededader(s) dat meisje (dusdanig letsel heeft bekomen en/of
dusdanig geestelijk en/of lichamelijk is uitgeput/verzwakt dat zij als gevolg
daarvan) is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2001
tot en met 27 augustus 2001, in de gemeente Rotterdam en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met [medeververdachte] en/of alleen, aan het kind
van die [medeverdachte], althans aan een meisje, genaamd Rowena
(geboren op 30 augustus 1996), (telkens) opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans (telkens) opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten
kneuzingen en/of (inwendige) bloedingen en/of een verstoorde motoriek en/of
in elkaar gedoken en/of voorovergebogen lopen en/of prikkeling en/of kneuzing
van de zenuwen en/of incontinentie), althans enig lichamelijk letsel, heeft
toegebracht, door dat kind, althans dat meisje, toen aldaar meermalen, althans
éénmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met die [medeverdachte] en/of alleen,
(telkens) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans (telkens)
opzettelijk,
(met grote kracht) met de (tot vuist(en) gebalde) hand(en) in/op/tegen de
buik en/of het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam, te slaan en/of te
stompen en/of
(de knokkels van) de vuist(en) (met kracht) in/tegen/op de buik-/maagstreek
van dat kind/meisje te plaatsen/slaan/stompen/duwen en/of (vervolgens) met
(de knokkels van) de vuist(en) een draaiende en/of trekkende beweging te
maken, althans dat kind/meisje een zogenaamde trekstoot te geven, en/of
dat kind/meisje met een (zogenaamde) pottenlikker/flessenlikker, althans een
voorwerp, te slaan en/of
dat kind/meisje (met kleren aan) onder de (koude) douche te zetten en/of
dat kind/meisje met kracht vast te pakken en/of
haar te gebieden dat zij rechtop in bed moest gaan/blijven zitten en niet
mocht gaan slapen en/of
dat kind/meisje (aldus) stelselmatig pijn en/of letsel toe te brengen en/of
dat kind/meisje (aldus) geestelijk en/of lichamelijk uit te putten/te
verzwakken
bij dat kind/meisje op enige wijze de ademhaling te belemmeren en/of op dat
meisje anderszins geweld toe te passen,
terwijl het feit de dood van dat kind/meisje ten gevolge heeft gehad;
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 303 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 301 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 en 3 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2001 tot en met 27 augustus 2001, in
de gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
[medever[vrouw], opzettelijk het kind van die [medeverdachte], te weten een meisje
genaamd Rowena (geboren op 30 augustus 1996), tot wiens/wier
onderhoud en/of verpleging en/of verzorging die [medeverdachte] (als ouder)
krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand
heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft/hebben verdachte en/of die W.
[vrouw] toen aldaar meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk
(bij) dat meisje
(met grote kracht) met de (tot vuist(en) gebalde) hand(en) in/op/tegen de
buik en/of het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam, geslagen en/of
gestompt en/of
(de knokkels van) zijn, verdachtes, vuist(en) (met kracht) in/tegen/op de
buik-/maagstreek geplaatst/geslagen/gestompt/geduwd en/of
(vervolgens) met (de knokkels van) zijn, verdachtes, vuist(en) een draaiende
en/of trekkende beweging gemaakt, althans dat meisje een zogenaamde trekstoot
gegeven, en/of
met een (zogenaamde) pottenlikker/flessenlikker, althans een voorwerp,
geslagen en/of
(met kleren aan) onder de (koude) douche gezet en/of
met kracht vastgepakt en/of
geboden dat zij rechtop in bed moest gaan/blijven zitten en niet mocht gaan
slapen en/of
(aldus) stelselmatig pijn en/of letsel toegebracht en/of
(aldus) geestelijk en/of lichamelijk uitgeput/verzwakt en/of
op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op dat meisje anderszins geweld toegepast
en/of
toegelaten dat één of meer van bovenomschreven handeling(en) (tegen welke
handeling(en) dat meisje zich niet kon verweren) plaatsvonden en/of
(vervolgens)
(terwijl hij en/of die [medeverdachte] wist(en), althans kon(den) vermoeden, dat
dat meisje in een zeer zorgelijke en/of slechte lichamelijke en/of geestelijke
toestand verkeerde)
(telkens) geen bijstand/hulp ingeroepen van familie en/of vrienden en/of
kennissen en/of professionele instanties en/of aangeboden hulp van familie
en/of vrienden en/of kennissen (telkens) afgewezen en/of dat meisje (telkens)
adequate (lichamelijke) verzorging en/of adequate voeding en/of inschakeling
van medische hulp/verzorging onthouden en/of is/zijn verdachte en/of die
[vrouw] dat meisje (telkens) op geen enkele wijze te hulp gekomen
terwijl het feit de dood van dat meisje tengevolge heeft gehad;
art 257 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 255 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2001 tot en met 13 oktober 2001, in elk geval in of omstreeks de periode van
1 juli 2001 tot en met 13 oktober 2001, in de gemeente(n) Rotterdam en/of
Hoek van Holland en/of Putten en/of Harderwijk en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
(telkens) met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van een
meisje, genaamd Rowena, (geboren op 30 augustus 1996) en/of de
oorzaak van het overlijden van dat meisje te verhelen, het lijk van dat
meisje heeft begraven en/of verbrand en/of vernietigd en/of verborgen en/of
weggevoerd en/of weggemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) toen aldaar (telkens) met dat oogmerk, het lijk van dat meisje
in een vriezer gelegd en/of laten liggen en/of (vervolgens) het lijk in
stukken gedeeld en/of (vervolgens) delen van het lijk in een (vuil)container
en/of vuilniszak gedeponeerd en/of (vervolgens) ( de overige delen ) van het lijk
(te weten onder meer het rompje en/of het hoofd en/of de ledematen) vervoerd
van Rotterdam en/of een gemeente (elders) in Nederland naar Hoek van Holland
en/of Putten en/of Harderwijk en/of een (andere) gemeente (elders) in
Nederland en/of (vervolgens) (die overige delen ) van het lijk (te weten onder
meer het rompje en/of het hoofd en/of de ledematen) van dat meisje in
genoemde gemeente(n) in (de nabijheid van) water, althans op enige plek in
genoemde gemeente(n), gedeponeerd;
Art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 151 Wetboek van Strafrecht
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2001
tot en met 27 augustus 2001, (telkens) in de gemeente Rotterdam en/of elders
in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen
en/of alleen, (telkens) opzettelijk een meisje, genaamd Rowena
(geboren op 30 augustus 1996), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd
en/of beroofd gehouden, door (telkens) opzettelijk wederrechtelijk dat meisje
op te sluiten in een (zogenaamde) hondenbench, althans in een
hondenhok/hondenkooi;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ex artikel 348 Sv.
Ter zitting van 24 april 2002 is een preliminair verweer gevoerd met betrekking tot de uitlevering van verdachte door de Spaanse autoriteiten aan die van Nederland. Dit verweer zag op de vraag of verdachte afstand had gedaan van de beschermende werking voortvloeiend uit het
specialiteitsbeginsel wegens onvolledigheid van het dossier.
Ingevolge de beslissing van de rechtbank is het dossier voor de terechtzitting van 23 juli 2002 gecompleteerd met de op verdachte betrekking hebbende uitleveringsstukken. Daarna is de verdediging niet meer op dit verweer teruggekomen, zodat zij geacht moet worden dit verweer te hebben laten varen.
Totstandkoming verklaringen [man]
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat de verklaringen van [man] tot stand zijn gekomen door deze af te stemmen op die van de medeverdachte. Deze afstemming zou mogelijk gemaakt zijn door tussen verdachten gevoerde correspondentie en daarin opgenomen codes in de vorm van bijbelteksten.
De rechtbank kan dit niet uitsluiten. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op de bevindingen van de psychiaters en psychologen die verdachte onderzocht hebben (paranoïditeit). Nog daargelaten of de medeverdachte zulks bedoeld heeft te doen, waarvan niet gebleken is, kan verdachte wat betreft de inhoud van zijn verklaringen niet tot in detail op dergelijke algemene instructies gevaren hebben.
Het komt de rechtbank voorts hoogst onwaarschijnlijk voor dat verdachte uit andere bronnen dan eigen wetenschap heeft kunnen verklaren zoals hij heeft verklaard.
Er is niet gebleken van gerichte voorbereiding door de beide verdachten op eventuele verhoren voorafgaande aan hun uitlevering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verloop en de uitkomst van de lange reeks van verhoren, met name die waarin bekennende verklaringen voorkomen, en de video-opnamen daarvan. De rechtbank heeft aldus zelf kunnen vaststellen dat verdachte vaak spontaan en soms emotioneel heeft verklaard zonder inmenging van de verhorende verbalisanten.
Zeker in de beginfase van de verhoren is door het verhoorkoppel summier gebruik gemaakt van informatie uit de verhoren van de medeverdachte, welke verhoren in deze fase strikt gescheiden hebben plaatsgevonden.
Doodsoorzaak / medeplegen van het levensdelict
Uit de rapporten en de verhoren van de geraadpleegde pathologen blijkt dat de staat van ontbinding van de gevonden lijkdelen en de eerdere bevriezing van het lijkje het microscopisch en microbiologisch onderzoek naar de doodsoorzaak hebben bemoeilijkt en dat dit ook van nadelige invloed is geweest op de mogelijkheden om visuele waarnemingen te doen.
Niettemin heeft het onderzoek - zakelijk weergegeven - het volgende opgeleverd.
Onderzoek door en informatie van diverse medisch deskundigen, gezien in samenhang met de waarnemingen van met name de moeder van Rowena, maken het hoogst onwaarschijnlijk dat sprake is geweest van een ziekelijke doodsoorzaak.
Van een toxicologische oorzaak, dat wil zeggen het intreden van de dood door inname van medicijnen en/of alcohol en/of drugs en/of een giftige stof, is niet gebleken.
Uit het dossier c.q. de schaarse gegevens over de medische voorgeschiedenis van Rowena blijkt niet van een erfelijke aanleg voor een bepaalde ziekte met dodelijke afloop.
Er is onderzocht, mede gelet op verklaringen van de verdachte [man] over braken door Rowena kort voor haar dood, of zij door inademing van haar eigen braaksel gestikt zou zijn. Er is bij de sectie echter geen braaksel in de diepere luchtwegen aangetroffen en de patholoog die
de sectie op het rompje heeft gedaan sluit zo'n doodsoorzaak uit, hetgeen door de patholoog, die alle medische gegevens in het dossier heeft geëvalueerd, wordt onderschreven.
Het bovenstaande leidt ertoe dat, ook gezien het eerdergenoemde evaluatieonderzoek, sterke aanwijzingen bestaan dat de oorzaak van de dood van Rowena vooral gezocht moet worden in het geweld waarvan zij, blijkens een reeks van verklaringen van de beide verdachten, het slachtoffer is geweest.
De rechtbank heeft daarbij gelet op getuigenverklaringen over de wijze waarop de verdachte met opvallend harde hand de kinderen van de medeverdachte placht terecht te wijzen. In het dossier zijn bovendien verklaringen opgenomen over enkele incidenten, waaruit blijkt dat ook de verdachte [vrouw] geweld - verbaal en lichamelijk - jegens haar kinderen, maar vooral Rowena, niet schuwde.
Ook al verklaart verdachte [vrouw] dat met grote kracht in de buikstreek van Rowena is geslagen en gestompt, toch heeft dit geweld kennelijk niet geleid tot kwetsuren aan inwendige organen in het rompje - de hersenen waren kennelijk geheel verweekt en niet meer te beoordelen - of tot botbreuken. Dergelijke beschadigingen zouden, aldus het oordeel van de pathologen, door de sectie aan het licht gekomen zijn. Dit ligt kennelijk anders bij huidkneuzingen en bloeduitstortingen, die door postmortale veranderingen als gevolg van bevriezing en het blootstellen van de lijkdelen aan de elementen, niet meer waarneembaar waren. Anders dan de verdachte [man] lijkt te veronderstellen, vormt de afwezigheid van bewijs van het laatstbedoelde letsel na de dood echter geen bewijs van de afwezigheid daarvan tijdens leven. Dat er sprake was van bloeduitstortingen en kneuzingen blijkt in voldoende mate uit verklaringen van beide verdachten, in onderlinge samenhang bezien, zowel wat betreft de vaststelling van de aanwezigheid van dit letsel als de gevolgen die deze uiterlijke verschijnselen van geweldstoepassing voor Rowena hadden, waarbij met name het buiten zicht van derden houden van Rowena en de beslissing om ten tijde van de reanimatie geen ambulance te bellen indicatief zijn voor de vermoedelijke omvang van dit letsel.
Het gebrek aan visueel aantoonbaar inwendig letsel als gevolg van geweldstoepassing kan volgens de betrokken pathologen stroken met twee met name genoemde doodsoorzaken.
Dit betreft ten eerste een hartstilstand als gevolg van hartritmestoornissen, die kunnen ontstaan door een harde slag tegen of stoot op de borstkas. De tweede oorzaak betreft de uitwendige ademhalingsbelemmering, door de mond en neus dicht te drukken. Dit leidt tot een hartstilstand door verstikking. In het evaluatieonderzoek wordt als voorbeeld "smoren" genoemd, omdat deze vorm van verstikken kennelijk veelvuldig gezien wordt als doodsoorzaak bij kinderen.
De rechtbank heeft in het dossier noch in de ter zitting afgelegde verklaringen voldoende aanknopingspunten gevonden voor een keuze tussen deze twee resterende, mogelijke oorzaken van de dood van Rowena. Een dergelijke keuze is naar het oordeel van de rechtbank
echter niet nodig om te komen tot een bewezenverklaring van de strafrechtelijk verwijtbare handelingen van de beide verdachten, welke gedragingen tot een strafbaar gesteld gevolg - de dood van het meisje - hebben geleid.
Evenmin is het noodzakelijk te kunnen vaststellen of het uiteindelijk intreden van de dood het gevolg is geweest van een cumulatie van lichamelijk geweld (waarbij elk afzonderlijk toegebracht letsel op zich niet dodelijk hoeft te zijn) al dan niet in combinatie met lichamelijke en/of geestelijke uitputting, dan wel het gevolg is geweest van één gewelddadige handeling relatief kort voor het overlijden van Rowena.
De rechtbank merkt in dat kader op dat uit het dossier en het ter zitting verhandelde, naast het materiaal over de aard en omvang van het toegepaste geweld, voldoende blijkt dat Rowena in
de laatste twee dagen voor haar dood naar het idee van beide verdachten "op" was en "merkbaar zwakker werd", terwijl zij ook pijnklachten had waarvoor zij pijnstillers kreeg, welk laatste feit ook bij de sectie is gebleken. Weliswaar is naar zeggen van de verdachten in die laatste twee dagen geen geweld gebruikt, maar ter zitting is gebleken dat elk van de verdachten daartoe buiten zicht van de ander in de gelegenheid is geweest. In ieder geval heeft de verdachte [man] reden gehad om, terugkijkend naar het overlijden van Rowena, tijdens de politieverhoren te veronderstellen dat hij schade had aangericht waardoor zij was doodgegaan.
Het voorgaande in samenhang bezien voert de rechtbank tot de conclusie dat de dood van Rowena in redelijkheid toegerekend kan worden aan beide verdachten, waarbij ieder een eigensoortig aandeel heeft gehad. Het aandeel van verdachte daarin heeft naar de rechtbank aannemelijk vindt met name bestaan uit de harde klappen en gerichte stompen die hij veelvuldig heeft uitgedeeld.
Door op te treden jegens Rowena zoals hiervoor overwogen hebben verdachten de aanmerkelijke kans aanvaard dat het fataal met Rowena zou aflopen. Daardoor is sprake van voorwaardelijk opzet.
Verbergen en delen van het lijkje / verspreiding van de delen
Met betrekking tot het verbergen van het lijk van Rowena om haar overlijden te verhelen baseert de rechtbank zich bij haar oordeel dat verdachte [man] dit feit heeft gepleegd en verdachte [vrouw] dat heeft medegepleegd op de verklaring van verdachte [vrouw] en de daarop volgende bevestiging en uitvoerige omschrijving door verdachte [man] van het in de vrieslade stoppen van het lijkje.
Kortgezegd komt een en ander erop neer dat verdachte [man] aan verdachte [vrouw] zegt: "Ik heb ze maar in de vriezer gedaan" en dat verdachte [vrouw] aan verdachte [man] heeft gezegd bang te zijn dat de deur van de vriezer open zou gaan, waarop verdachte [man] gezegd heeft er iets voor te zullen zetten. Aldus staat vast dat verdachten in onderling overleg het lijk hebben verborgen.
Uit een computersimulatie blijkt dat het lijkje in de vriezer paste.
Dat sprake is geweest van verbergen in een vriezer wordt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestigd door het sectierapport met betrekking tot het rompje, waaruit blijkt dat bepaalde wonden daarop heel wel ontstaan kunnen zijn door het losmaken van vastgevroren delen.
De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte [vrouw] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij of op de hoogte is geweest van het klieven van het lijkje en het dumpen van de verschillende delen op verschillende plaatsen.
Uit de moeizame en soms zeer emotionele wijze van verklaren, maar ook daarnaast de gedetailleerde wijze van verklaren met betrekking tot de wijze waarop het lijkje en de onderdelen ervan zijn toegetakeld leidt de rechtbank af dat zulks door verdachte [man] alleen is
gebeurd. De rechtbank hecht geen geloof aan de beweringen van verdachte dat anderen in zijn opdracht het lijkje van Rowena hebben gedeeld, nu verdachte daarover geen enkele opheldering heeft willen verschaffen.
Partiële vrijspraak / geen moord maar doodslag
Niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde moord heeft begaan, aangezien niet is gebleken van een kalm overleg en een rustig nadenken met het oogmerk om Rowena te doden.
De rechtbank is er niet van overtuigd dat de stelselmatige en in ernst toenemende "bestraffingen" over een periode van enkele weken waren bedoeld om Rowena te doden.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Hij in de periode van 1 mei 2001 tot en met 27 augustus 2001, in de gemeente
Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, een meisje,
genaamd Rowena (geboren op 30 augustus 1996) van het leven
heeft beroofd, immers
hebben verdachte en zijn mededader in de periode van 1 mei 2001 tot en met 27 augustus 2001, aldaar, meermalen, telkens opzettelijk, dat meisje
met grote kracht met de (tot vuist gebalde) hand tegen de buik
en het hoofd en elders tegen het lichaam, geslagen en gestompt
en/of
dat meisje met een (zogenaamde) pottenlikker/flessenlikker, geslagen en/of
dat meisje (met kleren aan) onder de koude douche gezet en/of
dat meisje met kracht vastgepakt en/of
haar geboden dat zij rechtop in bed moest gaan/blijven zitten en niet mocht
gaan slapen en
dat meisje aldus stelselmatig pijn en/of letsel toegebracht
en dat meisje aldus geestelijk en lichamelijk uitgeput/verzwakt
en/of bij dat meisje op enige wijze de ademhaling belemmerd en/of op dat meisje
anderszins geweld toegepast,
tengevolge van bovenomschreven handelingen van verdachte
en zijn mededader dat meisje (dusdanig letsel heeft bekomen en/of
dusdanig geestelijk en/of lichamelijk is uitgeput/verzwakt dat zij als gevolg
daarvan) is overleden;
Hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 13 oktober 2001,
in de gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van een
meisje, genaamd Rowena], (geboren op 30 augustus 1996) en/of de
oorzaak van het overlijden van dat meisje te verhelen, het lijk van dat
meisje heeft verborgen, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar met
dat oogmerk het lijk van dat meisje in een vriezer gelegd en laten liggen
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 13 oktober 2001
in de gemeenten Rotterdam en Hoek van Holland en Putten en Harderwijk
en/of elders in Nederland,
telkens met het oogmerk om het feit, te weten het overlijden van een
meisje, genaamd Rowena, (geboren op 30 augustus 1996) en de
oorzaak van het overlijden van dat meisje te verhelen, het lijk van dat
meisje heeft weggevoerd en weggemaakt, immers heeft verdachte
vervolgens het lijk in stukken gedeeld en vervolgens delen van het lijk in een
vuilcontainer en/of vuilniszak gedeponeerd en (vervolgens) de overige delen van het lijk
(te weten onder meer het rompje en het hoofd en ledematen) vervoerd
van Rotterdam naar Hoek van Holland
en Putten en Harderwijk en/of een (andere) gemeente (elders) in
Nederland en vervolgens die overige delen van het lijk (te weten onder
meer het rompje en het hoofd en ledematen) van dat meisje in
genoemde gemeenten in water gedeponeerd;
Hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2001 tot en met 27 augustus 2001,
(telkens) in de gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk een meisje, genaamd Rowena
(geboren op 30 augustus 1996), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd
en beroofd gehouden, door (telkens) opzettelijk wederrechtelijk dat meisje
op te sluiten in een (zogenaamde) hondenbench.
Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien laten naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte, door op te treden jegens Rowena als reeds overwogen, zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmer-kelijke kans dat Rowena daardoor zou komen te overlijden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1 primair: medeplegen van doodslag;
feit 2: het medeplegen van een lijk verbergen, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
en
een lijk wegvoeren of wegmaken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, meermalen gepleegd;
feit 3: het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Over verdachte zijn verschillende rapporten opgemaakt te weten een multidisciplinair rapport van het Pieter Baan Centrum gedateerd 16 juli 2002, opgemaakt door de psycholoog [deskundige 1] en de psychiater [deskundige 2], een rapport gedateerd 29 november 2002 opgemaakt door de psycholoog [deskundige 3] en een rapport gedateerd 30 november 2002 opgemaakt door de psychiater [deskundige 3].
Deze rapportages in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling
van de geestvermogens en dat hij ( volgens het PBC met uitzondering van het onder 2 tenlastegelegde feit ) terzake van de - thans bewezen verklaarde - feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Met die algemene conclusie kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt die conclusie over en met name ook de conclusie van de
onafhankelijke deskundigen [deskundige 3] en [deskundige 3] dat verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde eveneens als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De eerdergenoemde rapportages houden als conclusies en advies onder meer het volgende in.
Betrokkene heeft een paranoïde persoonlijkheidsstoornis met daarnaast schizotypische, narcistische en antisociale kenmerken.
Hij wordt gedreven door een inadequate hang naar grootsheid en door behoefte aan excessieve bewondering, waarbij hij neigt tot overheersing van zijn partner en zich anderzijds in zijn hang naar bewondering en aandacht afhankelijk ten opzichte van zijn partner opstelt. Hij is gevoelig voor krenking en verlating en beschikt over een gebrekkige gewetensfunctie, waarbij hij in een kille en harde fysieke reactie en agressie kan vervallen. Hij kan zich vrijwel niet inleven in situaties van anderen en hij heeft een zwakke realiteitstoetsing.
De kans op herhaling van feiten als onder 1 en 3 bewezenverklaard wordt door het PBC aanwezig geacht en in een vergelijkbare situatie als waarvan nu sprake is, bepaald niet uitgesloten beschouwd. De onafhankelijke rapporteurs beschouwen de kans op herhaling als aanzienlijk. Zodra verdachte binnen een relatie het gevoel heeft greep en controle kwijt te zijn, hij niet aan zijn eigen of andermans verwachtingen zal kunnen voldoen en angst en achterdochtgevoelens oplopen, kan agressie wederom een rol van betekenis gaan spelen.
Door alle rapporteurs wordt geadviseerd betrokkene de maatregel van TBS met bevel tot verpleging op te leggen.
Met de verschillende beschouwingen en het advies als weergegeven in voormelde (multidisciplinaire) rapportages en de daarop gebaseerde conclusies (zoals reeds aangegeven) kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank neemt dit eensluidende advies over.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en voormelde rapportages en hetgeen in aanvulling daarop door de genoemde gedragsdeskundigen nog bij de rechter-commissaris is verklaard, is gebleken dat de veiligheid van anderen, danwel de algemene veiligheid van personen, zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van verdachte eist.
Het gaat onder meer om feiten (te weten de feiten 1 en 3) waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld. De rechtbank zal derhalve de terbeschikking-stelling met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd gelasten.
Aangezien de bewezen verklaarde feiten, zij het in verminderde mate, aan verdachte kunnen worden toegerekend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf naast de vermelde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op zijn plaats is.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het feiten wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stelselmatig en in intensiteit toenemend lijfelijk geweld jegens een weerloos kind van slechts 4 jaar oud. Verdachte had als partner van de moeder van Rowena juist een bijzondere zorgplicht voor dit kind. Rowena mocht vertrouwen op veiligheid, geborgenheid en warmte. Het is schrijnend te moeten constateren hoezeer verdachte zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd door Rowena stelselmatig te slaan, te stompen en te vernederen, zodanig dat dit uiteindelijk heeft geleid tot haar dood.
Het is nauwelijks voor te stellen hoezeer de jonge Rowena - ook geestelijk - heeft geleden onder de door verdachte uitgeoefende terreur.
De dood van Rowena zal bij nabestaanden en andere dierbaren blijvend leed en gevoelens van onmacht tot gevolg hebben. Een strafoplegging, in welke vorm dan ook, zal dit verlies nimmer ongedaan kunnen maken.
Deze levensbeneming en de gruwelijke en ontluisterende wijze waarop met het lijkje van Rowena is omgesprongen, hebben binnen de Nederlandse samenleving tot ontzetting geleid en de gemeenschap ernstig geschokt.
Voorts heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie in het verleden is veroordeeld tot een aanzienlijke vrijheidsstraf wegens een gewelddadige overval.
De rechtbank acht dan ook een gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats, gevolgd door een opname en een behandeling in het kader van de TBS, nu de veiligheid van de maatschappij dit eist.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen termen aanwezig om in dit vonnis, zoals door de raadsman met verwijzing naar artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzocht, een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 37, 37a, 37b, 47, 57, 151, 282, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte de onder 1 primair tenlastegeleg-de moord heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven
feit 1 primair: medeplegen van doodslag;
feit 2: het medeplegen van een lijk verbergen, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
en
een lijk wegvoeren of wegmaken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, meermalen gepleegd;
feit 3: het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden, meermalen gepleegd.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door mrs. Van Oosten, voorzitter, Van Beuge en Prisse, rech-ters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier en uitge-sproken op de openbare terechtzitting van 17 januari 2003.