ECLI:NL:RBZUT:2003:AF5105

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/032115-02
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • D.J. Buijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie in de exploitatie van een slijterij door het weigeren van asielzoekers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 27 februari 2003, stond de verdachte terecht op beschuldiging van discriminatie. De tenlastelegging betrof het plaatsen van een bordje in de etalage van haar slijterij in Wapenveld, waarin stond: 'Wij laten 1 asielzoeker per keer binnen'. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 20 februari 2003, waarbij de verdachte werd bijgestaan door mr. dr. J. Boksem en mr. W. Anker, beiden advocaten uit Leeuwarden.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte daadwerkelijk personen op basis van hun ras had geweigerd. De rechter benadrukte dat het essentieel was dat de tenlastelegging het daadwerkelijk niet toelaten van personen omvatte, wat niet was aangetoond. De rechtbank erkende echter dat het ophangen van het bordje op zichzelf al als discriminatie kon worden beschouwd, omdat het een beperking impliceert op basis van ras, zoals gedefinieerd in de relevante wetgeving.

De rechter merkte op dat de maatregel van de verdachte, die was ingegeven door de vrees voor winkeldiefstal door asielzoekers, niet als een objectief gerechtvaardigde reden kon worden aangemerkt voor het treffen van een discriminerende maatregel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging, maar voegde eraan toe dat het ophangen van een dergelijk bordje mogelijk wel strafbaar zou kunnen zijn onder artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak benadrukte de noodzaak voor overheidsinstanties om duidelijk te maken dat dergelijke acties mogelijk strafbaar zijn, om zo discriminatie tegen te gaan. De zaak werd afgesloten met de beslissing dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging, maar dat de juridische implicaties van haar handelen niet onbesproken konden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton
Locatie Apeldoorn
parketnummer : 06/032115-02
vonnis d.d. : 27 februari 2003
V O N N I S
van de kantonrechter te Apeldoorn in de strafzaak van de officier van justitie in het arrondissement Zutphen tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [woonplaats],
wonende te [adres],
o - o - o
Procesverloop
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 februari 2003. Verdachte werd ter zitting bijgestaan door mr. dr.J. Boksem, advocaat te Leeuwarden en ook door mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, dat zij op een of meer tijdstippen in de periode 24 mei tot en met 11 juli 2002 in de gemeente Heerde (telkens), in de uitoefening van haar ambt, beroep en/of bedrijf, te weten de exploitatie van de aan de Klapperdijk te Wapenveld, gemeente Heerde, gevestigde slijterij/wijnhandel Wapenveld, een of meer personen heeft gediscrimineerd wegens zijn/hun ras, immers heeft verdachte een bordje en/of velletje papier met de tekst: "Wij laten 1 asielzoeker per keer binnen" geplaatst/gehangen achter/aan de etalageruit, waardoor verdachte (telkens) een of meer personen wegens zijn/hun ras niet heeft toegelaten tot die slijterij/wijnhandel aan de Klapperdijk te Wapenveld.
Beoordeling
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. Met name is niet bewezen dat daadwerkelijk personen wegens zijn/hun ras door verdachte niet zijn toegelaten tot de winkel van verdachte, hetgeen een essentieel onderdeel van de tenlastelegging vormt.
Het gaat derhalve om een technische vrijspraak. Nu het Openbaar Ministerie de vervolging heeft ingesteld om de juridische grenzen af te tasten van wat als discriminatie heeft te gelden, bestaat aanleiding ten overvloede enkele overwegingen te wijden aan de vraag hoe het handelen van verdachte in juridische zin beoordeeld moet worden. Daartoe bestaat temeer aanleiding, nu in perspublicaties naar aanleiding van de strafzaak uitlatingen zijn gedaan die in combinatie met de vrijspraak zouden kunnen leiden tot de opvatting dat het handelen van verdachte niet strafbaar zou zijn.
Aan de orde is de vraag of het ophangen van bordjes in de etalage van een winkel met teksten als ' Wij laten 1 asielzoeker per keer binnen" of '1 A.Z.C. bewoner tegelijk binnen. One person only inside' valt aan te merken als discriminatie in de zin van art. 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij wordt opgemerkt dat de tekst 'one person only inside' weliswaar op zichzelf neutraal is, maar moet worden gelezen in verband en samenhang met de eerste regel '1 A.Z.C. bewoner tegelijk binnen'.
In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de in genoemd wetsartikel voorkomende term 'ras' moet worden uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in art. 1 van het Internationaal Verdrag van New York van 7 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie gegeven opsomming, waarin naast 'ras' ook worden genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 22 mei 1981, Stb. 306 tot wijziging van art. 429quater Sr zal voor de vaststelling of er sprake is van discriminatie wegens ras moeten worden aangeknoopt bij verschillende kenmerken die van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard kunnen zijn.
Het lijdt geen twijfel dat de aanduiding 'asielzoeker' discriminerend is (Vgl. HR 16 april 1996, NJ 1996 527 en HR 24 november 1981, NJ 1982, 177 waarin onderscheid tussen Nederlanders en niet-Nederlanders (in etnische zin) discriminerend werd geacht; overigens is in dat arrest ook uitgemaakt dat het enkele treffen van een ordemaatregel discriminatie niet rechtvaardigt).
Met betrekking tot het begrip 'AZC-bewoner' is weliswaar geen sprake van direct, maar wel indirect onderscheid, nu bewoners van een AZC zich niet alleen door hun woonadres, maar ook - naar van algemene bekendheid is - onderscheiden door hun huidskleur, nationale of etnische afstamming en/of geografische of culturele herkomst en in die zin behoren tot een ras in de hierboven aangegeven ruime zin van het woord (Vgl. HR 13 juni 2000, NJ 2000, 513). Als indirecte discriminatie moet immers worden aangemerkt een maatregel die ogenschijnlijk neutraal is, maar die uitsluitend of in overwegende mate personen van een bepaalde groep betreft, terwijl het verschil in behandeling niet kan worden verklaard door objectief gerechtvaardigde factoren die geen verband houden met discriminatie op een bepaalde grond.
Wat dat laatste betreft valt op dat verdachte de maatregel heeft getroffen juist omdat met name asielzoekers diefstal zouden hebben gepleegd. Dat is geen objectief gerechtvaardigde factor voor het weren van (groepen van) asielzoekers. Dat verdachte teleurgesteld is in de effectiviteit van het politieoptreden naar aanleiding van (de) winkeldiefstallen (die tot het ophangen van het bordje hebben geleid), vormt evenmin een dergelijke rechtvaardiging.
Het beroep op HR 17 september 2002, NJ 2002, 548 gaat niet op, al was het maar omdat verdachte zich niet in een zo benarde positie bevond als de eigenaar van de bar-dancing in dat geval, terwijl in dit geval geen sprake was van zodanige gevaarzetting dat aan het nemen van een maatregel als de onderwerpelijke niet viel te ontkomen. Daarbij wordt opgemerkt dat de overweging in die zaak dat de verdachte in redelijkheid geen alternatieve maatregel ten dienste stond niet als een zelfstandig element voor objectieve rechtvaardiging van discriminatoir handelen mag worden aangemerkt.
Het verweer dat slechts een beperkt toelatingsbeleid werd gevoerd en dat niet alle asielzoekers (tegelijk) werden geweerd, doet niet aan het discriminerend karakter van de actie af (Vgl. ook HR 24 november 1981, NJ 1982, 177). Ook de omstandigheid dat geen onderscheid werd gemaakt tussen blanke en 'gekleurde' asielzoekers, doet aan het vorenstaande niet af, omdat niet alleen huidskleur het onderscheidend kenmerk is.
In de woorden van A-G Jörg vóór HR 13 juni 2000, NJ 2000, 513: De risicogroep wordt immers bepaald op een wijze die tot gevolg heeft dat wordt onderscheiden naar ras.
De vergelijking met groepen scholieren of soldaten gaat niet op, omdat het zijn van scholier of soldaat geen raskenmerk is.
Als een winkelier overzicht in de winkel wil houden ( dat zou één van de redenen voor de actie zijn geweest) en zich niet schuldig wil maken aan discriminatie, dient hij een op alle potentiële klanten gerichte maatregel treffen. Het is niet aannemelijk dat het lastiger is over bepaalde groepen klanten overzicht te houden dan over andere. En een winkelier zal voor lief moeten nemen dat niet alle klanten ook kopen.
Doordat het daadwerkelijk niet toelaten van personen als een essentieel onderdeel van de tenlastelegging was opgenomen, was vrijspraak onontkoombaar. Daarmee is evenwel niet gezegd dat het enkele ophangen van een bordje met de gewraakte tekst niet strafbaar zou kunnen zijn op grond van artikel 429quater Sr, omdat de definitie van discriminatie in art. 90quater Sr (ook) spreekt over 'beperken' en daarmee aangeeft dat een vanwege ras beperken discriminatoir is; het ophangen van zo'n bordje en daarmee aangeven dat men in de uitoefening van het bedrijf zal gaan discrimineren, levert derhalve op zich al discriminatie op.
Daarom valt te betreuren dat van overheidswege (politie, burgemeester) niet het signaal is gegeven dat het ophangen van een bordje met één van de gewraakte teksten mogelijk een strafbaar feit oplevert.
Beslissing
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd ; daarvan wordt verdachte vrijgesproken.
Gewezen door mr. D.J. Buijs, kantonrechter te Apeldoorn, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.