RECHTBANK ZUTPHEN
Ontvankelijkheid Raad in zijn verzoek
Beschikking: 7 mei 2003
Zaaknummer : 53524 FA RK 03 572
Verzonden op:
Beslissing in de zaak van:
De Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Zutphen,
verder te noemen de Raad,
Houtwal 16 te Zutphen,
[verweerder],
verder te noemen de vader,
wonende te [plaats],
advocaat: mr. A.M.R. van Ginneken te Utrecht,
[dochter],
verder te noemen de minderjarige,
geboren op [geboortedatum] in de gemeente [plaats],
wonende te [woonplaats].
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ingekomen 21 maart 2003;
- het rapport van de Raad, uitgebracht op 17 maart 2003;
- het proces-verbaal van het telefoongesprek van de rechtbank met mr. Van Ginneken van 22 april 2003;
- de faxberichten van mr. Van Ginneken van 22 april 2003;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 23 april 2003.
Uit de relatie van de vader en [mevrouw A], verder te noemen de moeder is op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] geboren de minderjarige [dochter].
De vader heeft de minderjarige met toestemming van de moeder erkend.
Blijkens aantekening van 30 oktober 1986 in het openbaar register van de rechtbank Utrecht is de vader benoemd tot toeziend voogd.
De moeder heeft de vader bij testament verleden op 10 maart 1993 voor notaris mr. H.P.A. van der Griend te Utrecht benoemd tot voogd over de minderjarige voor het geval de moeder zou komen te overlijden.
De moeder is op 14 februari 1995 overleden.
Blijkens aantekening van 22 maart 1995 in het openbaar register van de rechtbank Utrecht, sector Kanton, locatie Utrecht, heeft de vader zijn benoeming tot voogd aanvaard.
Het verzoekschrift strekt tot ontheffing van het gezag van de vader over de minderjarige met benoeming van de voogdij-instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, vestiging Zutphen, tot voogdes.
De Raad voert in zijn rapport hiertoe aan dat de relatie tussen de vader en de minderjarige dusdanig verstoord is, dat handhaving van het gezag door de vader niet in het belang van de minderjarige is. De minderjarige wordt hierdoor in haar ontwikkeling bedreigd.
De Raad voert in zijn rapport aan dat na het overlijden van de moeder de vader een relatie heeft gehad met [mevrouw B], verder te noemen stiefmoeder. Zij heeft zich in die periode, welke drie jaar duurde, ook bezig gehouden met de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Na beëindiging van de relatie van de vader en de stiefmoeder is de minderjarige bij de stiefmoeder blijven wonen. Deze situatie duurt reeds twee jaar en wordt gedoogd door de vader. De relatie tussen de vader en de minderjarige is verstoord. Over de oorzaak lopen de meningen sterk uiteen. Er is geen contact. Volgens de Raad is het belangrijk dat er rust komt in het leven van de minderjarige. Duidelijkheid over het gezag kan daar aan bijdragen. Tevens is het van belang dat de minderjarige niet langer financieel en met betrekking tot haar schoolloopbaan afhankelijk van de vader is. De Raad heeft ter zitting meegedeeld niet om een ondertoezichtstelling van de minderjarige te hebben verzocht omdat deze maatregel het herstel en de normalisering van gezagsverhoudingen met de ouder beoogt. Dat perspectief is er niet. Gezien de gevoelige verhoudingen tussen de betrokkenen heeft volgens de Raad de benoeming van een neutraal persoon tot voogd de voorkeur boven de benoeming van de stiefmoeder tot voogdes.
De vader heeft in het onderzoek naar voren gebracht zich te verzetten tegen een ontheffing. Volgens de Raad kan aan dat verzet worden voorbijgegaan nu de minderjarige al geruime tijd niet meer bij de vader woont, niet van plan is naar hem terug te keren en de verhoudingen tussen de vader en de minderjarige ernstig zijn verstoord.
De Raad acht de ontheffing het meest in het belang van de minderjarige.
Het standpunt van de vader
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De advocaat van de vader heeft middels vorengenoemde faxberichten van 22 april 2003 aan de rechtbank laten weten dat zij noch de vader ter zitting zal verschijnen. Om een nader uitstel van de behandeling is niet verzocht.
Het standpunt van de stiefmoeder en de minderjarige
De stiefmoeder en de minderjarige zijn het eens met de inhoud van het rapport en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Zij verzoeken de rechtbank conform te beslissen.
Onder gezag wordt volgens artikel 1:245 van het Burgerlijk Wetboek verstaan ouderlijk gezag en voogdij. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend en ontstaat slechts door een beslissing van de rechter of door een testamentaire voorziening van een ouder die het gezag voor zijn of haar overlijden uitoefende.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen wanneer deze ongeschikt of onmachtig is de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
Vast staat dat de vader bij de geboorte van de minderjarige deze met toestemming van de moeder heeft erkend en daarmee sedertdien de juridische ouder van de minderjarige is. Het gezag als bedoeld in artikel 1:245 van het Burgerlijk Wetboek heeft de vader verkregen bij de aanvaarding van de testamentaire benoeming tot voogd. Als ouder met gezag valt de vader veeleer onder het bereik van de artikelen 1: 266 e.v. van het Burgerlijk Wetboek dan onder het bereik van de artikelen 1: 280 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, waar uitsluitend regels worden gegeven met betrekking tot gezag dat door niet-ouders wordt uitgeoefend.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank de Raad ontvankelijk in zijn verzoek en zal de rechtbank de zaak aan de hand van het bepaalde in de artikelen 1: 266 tot en met 1:268 van het Burgerlijk Wetboek beoordelen.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat de gronden voor ontheffing aanwezig zijn. De verzorging en opvoeding van de minderjarige wordt al sedert 22 maart 2001 feitelijk door de stiefmoeder uitgeoefend. De minderjarige heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij daar geen verandering in wil hebben. De relatie tussen de minderjarige en de vader is al geruime tijd verstoord. Er is geen zicht op een herstel van deze relatie op korte termijn. Evenmin is het te verwachten dat de vader binnen afzienbare tijd de zorg en opvoeding van de minderjarige op zich zal kunnen nemen. Hieruit leidt de rechtbank af dat er sprake is van een situatie waarin de vader onmachtig is geworden de minderjarige te verzorgen en op te voeden.
Nu de vader zich tegen een ontheffing verzet doet zich de vraag voor of een uitzondering op de regel dat ontheffing niet wordt uitgesproken indien de ouder zich daar tegen verzet aanwezig is. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een dergelijke uitzondering. De minderjarige wordt met instemming van de vader sedert 22 maart 2001, dus langer dan een jaar, door de stiefmoeder opgevoed en verzorgd. Zij wil beslist bij de stief moeder blijven wonen. In die wens wordt zij door de Raad ondersteund. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de opvoeding en verzorging van haar in het gezin van de stiefmoeder wordt voortgezet. Bij terugkeer naar de vader zal, gelet op de verstoorde relatie, voor ernstig nadeel voor de minderjarige moeten worden gevreesd.
Het belang van de minderjarige verzet zich niet tegen de ontheffing.
Naar het oordeel van de rechtbank verdient benoeming van een neutrale derde de voorkeur, dit gelet op de beladen persoonlijke verhoudingen tussen alle betrokkenen. De voogdij instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, vestiging Zutphen, heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
ontheft de vader [verweerder], van het gezag over de minderjarige:
[dochter], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [plaats];
benoemt tot voogd: de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, Nieuwstad 83, 7201 NM te Zutphen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R.M.A.G. van Valderen en E.J. Davids en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2003 door mr. Krijger voornoemd, in tegenwoordigheid van G.J. Heuvelink, griffier.
conc.: ah
coll.:
De griffier deelt mede dat:
van vorenstaande beschikking hoger beroep open staat bij het Gerechtshof te Arnhem:
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze hun bekend is geworden;
dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat/procureur.