ECLI:NL:RBZUT:2003:AF9105

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
44024 HA ZA 01-1234
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen deskundigenbericht en de eisen daaraan in civiele procedures

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, is op 7 mei 2003 uitspraak gedaan in een civiele procedure met rolnummer 44024 HA ZA 01-1234. De eiseres, vertegenwoordigd door procureur mr. M.I. Pul, heeft bezwaar gemaakt tegen een deskundigenbericht dat eerder was ingediend. De gedaagden, waaronder de naamloze vennootschap INTERPOLIS N.V., zijn vertegenwoordigd door procureur mr. A.J.H. Ozinga en advocaat mr. R.F.L.M. van Dooren. De procedure betreft de vraag in hoeverre de beperkingen die eiseres stelt te hebben, het gevolg zijn van een ongeval dat plaatsvond op 16 oktober 1997, of van gynaecologische problematiek, dan wel een combinatie van beide.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de deskundigenrapporten van prof. dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, en prof. dr. J.C. Koetsier, neuroloog. Bleker concludeert dat er geen klachten zijn die als ongevalsgevolg kunnen worden aangemerkt, terwijl Koetsier de klachten van nekpijn en extensiebeperking van de halswervelkolom wel als ongevalsgevolg beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gynaecologische problemen van eiseres zijn opgelost door een geslaagde operatie in mei 2000, maar dat de klachten van nekpijn en beperkingen in het dagelijks leven voortkomen uit het ongeval.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de mate waarin het ongeval en de gynaecologische problematiek hebben geleid tot de door eiseres gestelde arbeidsongeschiktheid en beperkingen, moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft een causale verdeling gemaakt, waarbij het ongeval en de gynaecologische problematiek ieder voor de helft hebben bijgedragen aan de arbeidsongeschiktheid tot aan de geboorte van het tweede kind op 5 mei 1999. Na deze datum zijn de beperkingen voornamelijk het gevolg van de gynaecologische problematiek. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot verwijzing naar de schadestaatprocedure aangehouden, omdat zij in staat moet worden geacht haar schade in de onderhavige procedure te begroten.

De rechtbank heeft partijen opgedragen om bij akte uit te laten omtrent de overwegingen in de rechtsoverwegingen 2.14 en 2.18, en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Bezwaar tegen deskundigenbericht. Artikel 198 Rv. De aan een deskundigenbericht te stellen eisen.
Rolnummer: 44024 HA ZA 01-1234
Uitspraak: 7 mei 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. M.I. Pul,
en
1.[gedaagde A],
2. [gedaagde B],
beiden wonende te [woonplaats],
3. de naamloze vennootschap INTERPOLIS N.V.
gevestigd te Tilburg,
gedaagde partijen,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. R.F.L.M. van Dooren te Eindhoven.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiseres], [gedaagden A en B] en Interpolis.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 6 juni 2002
­ het op 8 november 2002 bij de griffie ingekomen deskundigenbericht
­ de beschikking van 5 december 2002
­ de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eiseres]
­ de antwoordconclusie na deskundigenbericht.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge het vonnis van 6 juni 2002 heeft een gynaecologische en neurologische expertise plaatsgevonden teneinde de vraag te kunnen beantwoorden in hoeverre de beperkingen die [eiseres] stelt te hebben sinds het ongeval van 16 oktober 1997, het gevolg zijn van het ongeval of van de gynaecologische problematiek, dan wel een combinatie van beide.
2.2 Prof. dr. O.P. Bleker heeft [eiseres] op 6 augustus 2002 onderzocht en zijn bevindingen in het overgelegde rapport vastgelegd. Op de vraag "Hoe luidt de anamnese?" heeft prof. dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, -voor zover van belang- als volgt geantwoord:
"(…) Na die [eerste, Rb] bevalling traden voor het eerst klachten op van een minder goede functie van de bekkenbodem, zoals verminderde functie van de sfincter ani en ook klachten van incontinentie voor urine. (…)
Na de tweede bevalling zijn de klachten op [het] gebied van de uro-gynaecologie niet meer verbeterd, maar toegenomen. (…)"
2.3 Op de vraag "Hoe luidt de diagnose?" heeft prof. Dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, als volgt geantwoord:
"Conclusie: er is thans een goed postoperatief resultaat verkregen en patiënte heeft geen klachten meer op het gebied van de uro-gynaecologie (…). Tijdens mijn consult, op 6 augustus 2002, dat plaats vond in aanwezigheid van de echtgenoot van mevrouw, is uitdrukkelijk gevraagd en ook vastgesteld dat er thans geen klachten of verschijnselen zijn op mijn vakgebied die kunnen duiden op een functiebeperking.
2.4 Op de vraag "Zouden de huidige klachten en/of verschijnselen op enig moment ontstaan zijn als betrokkene het ongeval niet was overkomen? Zo ja, op welke termijn? heeft prof. Dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, als volgt geantwoord:
"(…) De klachten destijds zouden ook kunnen zijn ontstaan zonder het voorafgaande ongeval. Het valt thans niet meer vast te stellen of de kunstverlossing bij de eerste baring in dit individuele geval ook noodzakelijk was geweest zonder het voorafgaande ongeval. De voorafkans van een Nederlandse eerst zwangere op een vaginale kunstverlossing is thans ongeveer 10 tot 15%. Die voorafkans was mogelijk door het voorafgaande ongeval toegenomen tot bijvoorbeeld 50%. De klachten die mevrouw eerder had, worden ook gezien zonder voorafgaande baring, maar vaker gezien na een voorafgaande baring en weer iets vaker na vaginale kunstverlossingen."
2.5 Op de vraag "Welke klachten en/of verschijnselen kunnen op medische gronden als ongevalsgevolg worden beschouwd? heeft prof. Dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, als volgt geantwoord:
"Er zijn thans geen klachten op mijn gebied, die kunnen worden aangemerkt als een ongevalsgevolg."
2.6 Op de vraag "Welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak? heeft prof. Dr. O.P. Bleker, gynaecoloog, -voor zover van belang- als volgt geantwoord:
"Voor wat betreft het gebied van de verloskunde en gynaecologie, in het bijzonder ook [het] gebied van de uro-gynaecologie (…) heeft een tevoren gezonde vrouw in aansluiting aan de eerste bevalling en nog meer na de tweede bevalling belangrijke klachten gekregen met betrekking tot de functies van blaas en rectum (…). In het algemeen kunnen deze klachten optreden als gevolg van beschadiging door zwangerschap en geboorte, van veroudering en van de menopauze (…).
Het ongeval kan iets hebben bijgedragen aan deze klachten, doordat in dit specifieke geval bij de eerste bevalling een kunstverlossing zonder het voorafgaande ongeval mogelijk maar niet zeker niet nodig was geweest. Dat betekent beslist niet dat mevrouw bij een spontane bevalling geen episiotomie en ruptuur zou hebben ervaren. Het betekent ook niet dat haar klachten zonder het voorafgaande ongeval zeker minder zouden zijn geweest. Juist het beloop van de klachten na de tweede, spontane, bevalling maakt duidelijk, dat bij de individuele patiënt met een individuele geneigdheid tot het ontwikkelen van deze klachten, één of meerdere vaginale bevallingen de klachten kunnen verergeren.
De klachten op mijn vakgebied zijn belangrijk geweest maar goed verholpen door een goed geïndiceerde en goed uitgevoerde ingreep.
2.7 Op 28 augustus 2002 heeft prof. dr. J.C. Koetsier, neuroloog, [eiseres] in het kader van de neurologische expertise onderzocht. De vraag "Welke klachten of verschijnselen op uw vakgebied kunnen op grond van de door u vastgestelde afwijkingen als ongevalsgevolg worden aangemerkt?" is als volgt beantwoord:
"de klachten van nekpijn en extensiebeperking van de halswervelkolom kunnen als ongevalsgevolg worden aangemerkt."
2.8 De blijvende invaliditeit op de gehele mens is in verband met de extensiebeperking van de halswervelkolom en de klachten van het posttraumatisch pijnsyndroom in de halswervelkolom getaxeerd op 1 + 3 = 4%.
2.9 De vraag "In hoeverre brengen de door u vastgestelde ongevalsgevolgen functiebeperkingen met zich in het dagelijks leven bij recreatie en bij het verrichten van arbeid in het algemeen?" is als volgt beantwoord:
"betrokkene is als gevolg van het relevante ongeval beperkt bij bovenhandse activiteiten en activiteiten, waarbij zij ver moet reiken of repeterende bewegingen in het hoofd/halsgebied moet maken, terwijl zij ook beperkt is in het tillen, duwen of trekken van zware voorwerpen, maar in staat moet worden geacht om tot vijftien kilo ineens, enige malen per uur, te tillen, te duwen of te trekken. Andere beperkingen zijn er niet. Ik wil verwijzen naar het door mij ingevulde beperkingenformulier, dat als bijlage aan dit rapport is gehecht."
2.10 Omdat er bij oriënterend onderzoek geen cognitieve afwijkingen leken te bestaan, is geen neuropsychologisch onderzoek in gang gezet.
2.11 [eiseres] heeft haar bezwaren over het opgestelde beperkingenformulier kenbaar gemaakt aan Koetsier. Ondanks de door [eiseres] aangevoerde bezwaren heeft Koetsier geen reden gezien om op zijn oorspronkelijke oordeel terug te komen. Met een beroep op de overgelegde producties van de verzekeringsarts R.W. Reddingius -het rapport van juni 2001-, de conclusies en aanbevelingen van fysiotherapeute A. Schuurman -de rapportage van 23 december 1999- en de brief van revalidatie-arts W. Hospers d.d. 20 november 2000 stelt [eiseres] dat een verzekeringsgeneeskundige zich opnieuw moet buigen over de vraag welke beperkingen [eiseres] ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft.
2.12 Interpolis concludeert dat -nu Koetsier een beperkingenformulier heeft opgesteld- een apart verzoek op dit punt aan een verzekeringsgeneeskundige achterwege kan worden gelaten en aanstonds een arbeidsdeskundig onderzoek kan worden verricht met het door Koetsier ingevulde beperkingenformulier als uitgangspunt.
2.13 [eiseres] heeft niet gesteld dat het deskundigenrapport van Koetsier niet voldoet aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen worden gesteld. Zij is het enkel niet eens met het erin opgenomen oordeel over haar beperkingen. Doorslaggevend is of in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze is uiteenzet op welke gronden het beperkingenformulier is ingevuld zoals het is gebeurd. De gronden moeten voldoende steun vinden in het door de deskundige verrichte (lichamelijke) onderzoek en in de anamnese. De bevindingen bij het onderzoek moeten de wijze waarop het beperkingenformulier is ingevuld kunnen rechtvaardigen. Niet gebleken is dat het deskundigenbericht niet aan deze vereisten voldoet. Gesteld noch gebleken is dat Koetsier niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken. Daarbij komt dat een deel van de onderzoeken waarop [eiseres] zich beroept, wat langer geleden zijn verricht, zodat niet uitgesloten is dat ze de huidige (lichamelijke) conditie niet geheel juist meer weergeven. Haar verweer wordt derhalve gepasseerd.
2.14 Het voorgaande brengt mee dat er niet nog eens een verzekeringsgeneeskundige een nieuw beperkingenprofiel hoeft op te stellen en dat meteen een arbeidsdeskundig onderzoek in gang gezet kan worden. Met het oog daarop wordt partijen in overweging gegeven met elkaar in overleg te treden teneinde te komen tot een voorstel van de persoon van een te benoemen arbeidsdeskundige, alsmede over de aan deze te stellen vragen. Partijen kunnen zich hierover bij akte uitlaten.
2.15 De gynaecologische expertise wijst uit dat door de geslaagde operatie in mei 2000 de gynaecologische problemen uiteindelijk zijn opgelost. De gynaecologische problemen zijn kenbaar uit de overgelegde rapportages van de verzekeringsarts en de correspondentie met het academisch Ziekenhuis Nijmegen. Uit de brief van R. Gerritse, gynaecoloog (productie 14 bij CvE) is af te leiden dat [eiseres] vanaf 7 november 2001 als gynaecologisch klachtenvrij beschouwd kan worden. Tevens geeft de expertise aan dat de gynaecologische klachten zijn toegenomen na de tweede bevalling. Dat het ongeval mogelijkerwijs van invloed is geweest op het feit dat een kunstverlossing is gevolgd, wordt buiten beschouwing gelaten, omdat de deskundige aangeeft dat dit thans niet meer is vast te stellen en [eiseres] naar het ziekenhuis is overgebracht in verband met meconiumhoudend vruchtwater en een niet (spontaan) vorderende uitdrijving, een omstandigheid die in haar risicosfeer ligt. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij een individuele patiënt met een individuele geneigdheid tot het ontwikkelen van deze klachten één of meerdere vaginale bevallingen de klachten kunnen verergeren.
2.16 Uit de neurologische expertise valt af te leiden dat de klachten over nekpijn en extensiebeperking van de halswervelkolom zich hebben ontwikkeld na het ongeval van 16 oktober 1997 en tot op heden aanwezig zijn.
2.17 Op grond van het voorgaande wordt de mate waarin het ongeval en de gynaecologische problematiek hebben geleid tot de door [eiseres] gestelde arbeidsongeschiktheid en beperkingen op bijvoorbeeld huishoudelijke terrein, aldus vastgesteld dat vanaf datum ongeval tot aan de datum van 5 mei 1999 (geboorte tweede kind) het ongeval en de gynaecologische problematiek ieder voor de helft hiertoe hebben bijgedragen en dat vanaf 5 mei 1999 tot 7 november 2001 de gynaecologische problematiek zodanig ernstig was dat [eiseres] alleen al hierdoor niet tot arbeid in staat was, zodat voor deze periode de gestelde arbeidsongeschiktheid als gevolg van haar beperkingen voor eigen rekening komen. Vanaf 7 november 2001 zijn de gestelde beperkingen nog slechts het gevolg van het ongeval en dienen aan Interpolis en [gedaagden A en B] te worden toegerekend. Op basis van bovenstaande causale verdeling dient de schadeafwikkeling plaats te vinden.
2.18 [eiseres] heeft een verklaring voor recht gevraagd en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Bij de verklaring voor recht dat [gedaagden A en B] en Interpolis aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade, heeft [eiseres] geen belang, nu Interpolis mede namens [gedaagden A en B] de aansprakelijkheid heeft erkend. De verklaring voor recht dat inkomensschade en pensioenschade uitgaande van een volledige werkweek van 40 uur onderdeel van de totale schade is, komt zonder nadere onderbouwing -die ontbreekt- niet voor toewijzing in aanmerking. Bovendien heeft deze vordering betrekking op de omvang van de schadevergoeding ten aanzien waarvan [eiseres] een verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd. Omdat [eiseres] in staat moet worden geacht in de onderhavige procedure haar schade (grotendeels) te begroten, zal de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden aangehouden. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte haar schadevorderingen nader te onderbouwen. Interpolis kan hierop reageren bij antwoordakte.
2.19 Mede gelet op het belang van de voortgang van de procedure worden onvoldoende termen aanwezig geacht om te bepalen dat hoger beroep van dit tussenvonnis kan worden ingesteld.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
draagt [eiseres] op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder de rechtsoverwegingen 2.14 en 2.18, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van 25 juni 2003, amtshalve peremptoir;
bepaalt dat [gedaagden A en B] en Interpolis in de gelegenheid zullen worden gesteld op deze akte bij antwoord-akte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
St/Vg