2.1 Partijen zijn op 7 juli 1987 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 1 juli 1994 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 september 1994 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind C] op [geboortedatum], en
- [kind D], op [geboortedatum]
over wie [mevrouw B] het ouderlijk gezag uitoefent.
2.3 Partijen hadden in onderling overleg een omgangsregeling tussen [heer A] en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat [heer A] de kinderen iedere twee weken op vrijdag om 11.45 uur uit school ophaalde en op zondag om 17.00 uur weer bij [mevrouw B] bracht en dat de kinderen gedurende de helft van de schoolvakanties bij [heer A] zouden zijn. Begin 1998 heeft [mevrouw B] deze regeling stopgezet.
2.4 Bij beschikking van 15 juni 1999 heeft de rechtbank Zutphen als omgangsregeling tussen [heer A] en de kinderen vastgesteld, dat de kinderen eenmaal in de drie weken op zondag van 14.00 uur tot 17.00 uur bij [heer A] verblijven. Deze beschikking is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 21 december 1999 bekrachtigd, met de toevoeging dat de omgang tussen [heer A] en de kinderen in beginsel diende te worden hervat op 16 januari 2000.
2.5 Op 7 augustus 2002 is [heer A] door de politierechter te Zutphen wegens belaging, meermalen gepleegd in de periode van 12 juli 2000 tot en met 17 februari 2002, op tegenspraak veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 2000,00 subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet ophouden binnen
een straal van 100 meter rond de woning, gelegen aan de [adres 1] te
[woonplaats];
2. de veroordeelde zal gedurende het eerste jaar van de proeftijd geen contact, persoonlijk,
schriftelijk of per telefoon opnemen met [[kind C]uw B], [kind C] en
[persoon E], thans wonende [adres 1] te [woonplaats].
Tegen dit vonnis is door [heer A] geen hoger beroep ingesteld, zodat dit in kracht van gewijsde is gegaan.
2.6 Op 18 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter te Zutphen op vordering van [mevrouw B] tegen [heer A] verstek verleend en vervolgens in kort geding vonnis gewezen. Dit vonnis houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"(…...)
1. verbiedt gedaagde gedurende een periode van een jaar, ingaande op de dag van
betekening van dit vonnis, zelf of middels (een) derde(n) contact te zoeken in woord, dan
wel in geschrift op welke wijze dan ook en hoe ook genaamd, met eiseres en/of haar
kinderen [kind C] en [kind D];
2. verbiedt gedaagde zich gedurende een periode van een jaar, ingaande op de dag van
betekening van dit vonnis, zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van de
woning te [woonplaats] aan de [adres];
3. bepaalt, dat gedaagde een dwangsom verbeurt van € 250,-- tot een maximum van
€ 5.000,-- voor iedere keer dat hij de hiervoor onder 1. en 2. geformuleerde verboden
overtreedt;
(…)".
2.7 Dit vonnis is bij exploit van 21 februari 2003 aan [heer A] in persoon betekend.
2.8 Bij deurwaardersexploit van 7 maart 2003 heeft [heer A] aan [mevrouw B] aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen en haar gedagvaard tegen de openbare terechtzitting van 1 april 2003 van het gerechtshof te Arnhem.