ECLI:NL:RBZUT:2003:AI0844

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
55749/ KG ZA 03-196
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting uit het lidmaatschap van een watersportvereniging en de gevolgen voor de leden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 6 augustus 2003, gaat het om een kort geding tussen het echtpaar [eisers 1 en 2] en de watersportvereniging De Mars. De eisers, die lid zijn van de vereniging, zijn ontzet uit hun lidmaatschap na een incident op 4 mei 2003. De watersportvereniging heeft besloten om het lidmaatschap van [eiser 2] te beëindigen en haar de toegang tot de haven te ontzeggen. Dit besluit is genomen tijdens een algemene ledenvergadering op 24 mei 2003, waar [eiser 2] niet aanwezig was. De eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te vernietigen en de watersportvereniging te verbieden om verdere acties te ondernemen die hen zouden kunnen benadelen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de besluitvorming tijdens de vergadering niet in overeenstemming was met de beginselen van een behoorlijke vergaderorde. De discussie was te veel beperkt tot de op te leggen sanctie, waardoor de leden niet in staat waren om een goed geïnformeerd oordeel te vellen over de situatie. De rechter concludeert dat het waarschijnlijk is dat de bodemrechter het besluit zal vernietigen, gezien de onvolledige en eenzijdige wijze waarop de vergadering is verlopen. De vorderingen van het echtpaar worden toegewezen, en de watersportvereniging wordt verplicht om een brief naar alle leden te sturen waarin het vonnis wordt meegedeeld.

De rechter legt ook dwangsommen op voor het geval de watersportvereniging niet aan de veroordelingen voldoet. De vordering in reconventie van de watersportvereniging, die het echtpaar wilde dwingen hun schip te verwijderen, wordt afgewezen. De rechter benadrukt dat de belangen van de leden en de vereniging zorgvuldig moeten worden afgewogen, en dat de reputatie van [eiser 2] in het geding is. Het vonnis benadrukt het belang van een goede vergaderorde en de noodzaak voor een eerlijke en transparante besluitvorming binnen verenigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-geding-nummer : 55749/ KG ZA 03-196
vonnis van : 6 augustus 2003
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Zutphen,
eisers in conventie bij dagvaarding van 14 juli 2003,
verweerders in reconventie,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. C. Jol te Zoetermeer,
tegen:
de vereniging WATERSPORTVERENIGING DE MARS,
statutair gevestigd te Zutphen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. R. Klein.
Partijen worden hierna mede het echtpaar [eisers 1 en 2] en de watersportvereniging genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het echtpaar [eisers 1 en 2] heeft onder overlegging van producties de watersportvereniging gedagvaard tegen de openbare zitting van 23 juli 2003. Ter zitting heeft de watersportvereniging onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van het echtpaar [eisers 1 en 2] in de proceskosten. Ter zitting heeft zij een eis in reconventie ingediend. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht waarna zij vonnis hebben gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
2. VASTSTAANDE FEITEN
In conventie en in reconventie
De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.1 De watersportvereniging huurt de jachthaven De Mars van de gemeente Zutphen. Hiertoe is op 8 oktober 1992 een huurovereenkomst gesloten.
2.2 De [eiser 1] is sinds 1998 lid van de watersportvereniging. [eiser 2] is partnerlid in de zin van artikel 6.2 van het huishoudelijk reglement van de watersportvereniging. Zij verblijven op de sleepboot genaamd [naam] in de jachthaven De Mars te Zutphen.
2.3 [eiser 2] heeft in de periode van 1999 tot 1 april 2002 de functie van havenmeester uitgeoefend. Nadat zij deze functie heeft neergelegd is door de watersportvereniging aan het echtpaar [eisers 1 en 2] op 18 maart 2002 een andere ligplaats toegewezen. In mei 2002 heeft het echtpaar [eisers 1 en 2] de jachthaven verlaten, om in februari 2003 weer terug te keren.
2.4 De statuten van de watersportvereniging houden onder meer het volgende in:
"(…)
artikel 7 -einde van het lidmaatschap
1. Het lidmaatschap eindigt:
(…)
d. door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
(…)
5. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door de algemene vergadering. Betrokkene wordt van een besluit tot ontzetting bij aangetekende brief in kennis gesteld.
(…)"
2.5 Op zondag 4 mei 2003 heeft zich een woordenwisseling voorgedaan tussen [eiser 2] en de havenmeester, de heer [naam].
2.6 Bij brief van 5 mei 2003 heeft het bestuur van de watersportvereniging aan het echtpaar [eisers 1 en 2] geschreven: "(…) Naar aanleiding van de, u welbekende, gebeurtenissen op 4 mei 2003 en het daarop volgend gesprek op 5 mei 2003, hebben wij als bestuur besloten een algemene ledenvergadering uit te schrijven (…) De door [eiser 2] geuite 'grove' beledigingen betreffende twee bestuursleden maakt het ons als bestuur onmogelijk onze functie nog langer uit te oefenen (…)"
2.7 Het bestuur van de watersportvereniging heeft de volgende uitnodiging aan de leden verstuurd:
"(…)
Welnu, ook ons spijt het, dat wij, door omstandigheden daartoe gedwongen, opnieuw u allen met klem zouden willen verzoeken om een ingelaste algemene vergadering bij te wonen, welke zal worden gehouden op zaterdag 24 mei 2003 in de kantine en om 15.00 uur zal aanvangen.
Er heeft zich een ernstig conflict voorgedaan, wat ons als voltallig bestuur heeft doen besluiten u daarover een oordeel te laten vellen.
(…)
Als gevolg hiervan stelt het bestuur voor de heer en [eiser 2] van de [naam] hert lidmaatschap op te zeggen en te sommeren de haven onmiddellijk te verlaten.
Mocht u het hiermede niet eens zijn dan voelt het voltallige bestuur zich genoodzaakt haar functie per direct en bloc neer te leggen
(…)"
2.8 Bij brief van 19 mei 2003 heeft het bestuur aan het echtpaar [eisers 1 en 2] meegedeeld: "(…) In onze brief van 5 mei j.l. hebben wij ten onrechte medegedeeld dat het voorstel tot opzegging van het lidmaatschap voor zowel [eiser 1] als voor [eiser 2] zou gelden. Echter dit geldt alleen voor mevrouw [eiser 2] (…)"
2.9 De algemene ledenvergadering heeft op 24 mei 2003 plaatsgehad. [eiser 2] is hier niet bij aanwezig geweest. Haar echtgenoot en zoon waren wel aanwezig.
2.10 Tijdens de vergadering is een lijst met zes incidenten met [eiser 2] aan de leden uitgedeeld. Nadat de leden een leespauze was gegund om de stukken door te lezen, is met een meerderheid van stemmen beslist dat [eiser 2] uit het partner-lidmaatschap zou worden ontzet en dat haar de toegang tot de haven zou worden ontzegd.
2.11 Bij aangetekende brief van 30 mei 2003 is [eiser 2] hiervan op de hoogte gesteld.
2.12 Bij brief van 24 juni 2003 is het echtpaar [eisers 1 en 2] aangezegd, hun schip voor 15 juli 2003 uit de haven van de watersportvereniging te verwijderen.
3.DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
voorts in conventie
3.1 Het echtpaar [eisers 1 en 2] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- het door de watersportvereniging genomen besluit om het echtpaar [eisers 1 en 2] te ontzetten uit het lidmaatschap van de watersportvereniging zal vernietigen en de watersportvereniging zal veroordelen om een brief te zenden naar alle leden van de watersportvereniging met daarbij gevoegd een kopie van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,-- per dag dat de watersportvereniging in gebreke blijft hieraan te voldoen, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
- voorts de watersportvereniging zal veroordelen om geen enkele actie te ondernemen, althans iedere actie te staken, die het doel heeft om het schip van het echtpaar [eisers 1 en 2] uit de haven te verwijderen c.q. verwijderd te krijgen, op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,-- per dag dat de watersportvereniging in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
- voor zover het schip is verwijderd door of namens de watersportvereniging, althans haar bestuur, de watersportvereniging zal veroordelen het schip weer in de haven toe te laten op de haar toegewezen ligplaats binnen een periode van 48 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van EUR 100.000,-- per dag dat de watersportvereniging in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis, althans een zodanige dwangsom als de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
- de watersportvereniging zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2 Het echtpaar [eisers 1 en 2] baseert de vordering op de vaststaande feiten en het navolgende. Zij kan zich niet verenigen met het genomen besluit, met name voor wat betreft de wijze waarop dit tot stand is gekomen. Het echtpaar [eisers 1 en 2] is van mening dat sprake is van een ontoelaatbare beïnvloeding van de leden. Het besluit is nietig dan wel vernietigbaar op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het besluit heeft verregaande consequenties voor het echtpaar [eisers 1 en 2], met name voor [eiser 2], omdat het onevenredig grote schade aan haar en haar gezin aangericht en het echtpaar door het besluit genoodzaakt is te verhuizen.
3.3 De watersportvereniging heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan.
voorts in reconventie
3.4 De watersportvereniging vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis het echtpaar [eisers 1 en 2] zal gebieden het schip de [naam] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden uit jachthaven De Mars, zulks met machtiging aan de watersportvereniging bij gebreke van volledige voldoening hieraan het verwijderen en verwijderd houden van het schip de [naam] zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op de kosten van het echtpaar [eisers 1 en 2], een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR1.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat het echtpaar [eisers 1 en 2] nalatig blijft aan dit gebod te voldoen met veroordeling van het echtpaar [eisers 1 en 2] in de kosten van dit geding.
3.5 De watersportvereniging voert als grondslag van haar vordering het volgende aan. Het echtpaar [eisers 1 en 2] gebruikt de toegewezen ligplaats als permanente woonplek, hetgeen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) niet is toegestaan zonder toestemming van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen. Zij handelt derhalve onrechtmatig jegens de watersportvereniging.
3.6 Het echtpaar [eisers 1 en 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het hierna volgende zo nodig zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
voorts in conventie
4.1 Voorop dient te worden gesteld dat voor de primair gevorderde vernietiging van het besluit van het bestuur van de watersportvereniging geen plaats is in een procedure als de onderhavige. Het oordeel van de voorzieningenrechter draagt immers naar de aard van een kort-gedingprocedure een voorlopig karakter, terwijl vernietiging van het besluit van het bestuur een principaal en constitutief karakter heeft, welke beslissing in beginsel aan de bodemrechter is voorbehouden. Hierna zal echter worden beoordeeld of toewijzing van een dergelijke vordering, die is gebaseerd op artikel 2:15 BW, door de bodemrechter waarschijnlijk is. Nu het tot verwijdering strekkende verenigingsbesluit ingrijpende gevolgen heeft, dient op een voorspelbare vernietiging te worden geanticipeerd.
4.2 Bij de beantwoording van de vraag of vernietiging van het verenigingsbesluit te verwachten is, dient anderzijds de nodige terughoudendheid te worden betracht. Daarom zal niet worden ingegaan op de inhoudelijke kant van de volgens de watersportvereniging door [eiser 2] geuite bewoordingen. Uitsluitend de door het bestuur toegepaste besluitvorming naar aanleiding van het incident op 5 mei 2003 zal op vordering van het echtpaar [eisers 1 en 2] marginaal worden getoetst, waarbij het beginsel van hoor en wederhoor als uitgangspunt zal worden gehanteerd.
4.3 Met betrekking tot de stelling van het echtpaar [eisers 1 en 2] dat sprake is van ongeoorloofde beïnvloeding doordat in de oproepingsbrief is meegedeeld dat het bestuur de functie en bloc zal neerleggen bij een negatieve stemming, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet bij voorbaat ongepast is. Het bestuur is vrij om consequenties die het eventueel aan afwijzing van een voorstel zal verbinden, op voorhand mee te delen. Verdedigd kan zelfs worden dat de leden recht hebben op een dergelijke mededeling. Het is daarna aan de leden om een dergelijke mededeling al dan niet mee te laten wegen bij het uitbrengen van de stem.
4.4 De stelling dat [eiser 2] niet op een behoorlijke wijze in de gelegenheid is gesteld haar versie van het verhaal te verwoorden, kan eveneens niet worden gevolgd. Vaststaat dat zij ondanks behoorlijke oproepring niet is verschenen, terwijl onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat haar kennelijk door haar gevolmachtigde echtgenoot en zoon de vergadering hebben verlaten zonder inhoudelijke argumenten aan te dragen in het voordeel van [eiser 2]. Dat het besluit dan negatief voor haar uitvalt, komt voor haar eigen risico.
4.5 Vervolgens heeft het echtpaar [eisers 1 en 2] gesteld dat de wijze van besluitvorming tijdens de vergadering incorrect is geweest, omdat de leden niet de gelegenheid is geboden het woord te voeren. Deze stelling wordt gestaafd door een brief van de heer [derde [derde persoon], gedateerd 12 juni 2003, die -voor zover thans van belang- luidt als volgt: "Omdat de vergadering van 24 mei 2003 een voor mij onacceptabele verloop had wil ik een paar punten op papier zetten (…) Er werd tijdens de vergadering door de voorzitter erop gehamerd dat men zich vooral bij de feiten moest houden. Aangezien mevrouw [eiser 2] niet aanwezig was en dus geen toelichting gaf, wilde men direkt overgaan tot stemming. Ik vroeg het woord. Ik gaf aan dat het 'slechts' ging om een ruzie tussen twee mensen. Dit was blijkbaar geen feit (…) Daar was nog ruimte voor tijdens de rondvraag (…)". Deze weergave wordt ondersteund door de notulen van de vergadering. Daaruit blijkt namelijk dat de voorzitter, de heer [naam], een chronologisch verslag deed van de gebeurtenissen op 4 en 5 mei 2003, waarna een lijst met een zestal incidenten betreffende [eiser 2] werd uitgedeeld en een leespauze ingelast. Nadat de echtgenoot en zoon de vergadering hadden verlaten, vroeg de heer [derde persoon] het woord, waarop de voorzitter meedeelde dat wanneer hij feitelijk iets te melden had, hij daar toestemming voor gaf. Voor het overige zou hem het woord worden gegeven na de stemming, om alle subjectiviteit te vermijden. Ook uit de door de voorzitter ten tijde van de mondelinge behandeling ter zitting aan de voorzieningenrechter gegeven uitleg is gebleken dat er louter ruimte was voor inhoudelijke vragen en dat er geen toespraak mocht worden gehouden. Door de leden mocht enkel worden aangegeven of ze het eens waren met de sanctie.
4.6 Voorshands oordelend is deze gang van zaken in strijd met een goede vergaderorde. Juist bij een onderwerp als het onderhavige is het van belang dat er een meningsvormende discussie ontstaat om zodoende een helder beeld te krijgen over de beleving van de leden van de vereniging. Het is begrijpelijk dat de voorzitter de discussie zakelijk wilde houden, maar met subjectiviteit en beheerste emotie is niets mis. De voorgestelde sanctie zou tenslotte vergaande consequenties voor [eiser 2] hebben. Ontzetting kon niet alleen leiden tot gedwongen verhuizing, maar raakte ook haar reputatie, zeker in watersportkringen en bij havenmeesters, wier instemming zij behoeft voor een ligplaats. De belangen van mevrouw
[eiser 2] en de watersportvereniging moeten tegen elkaar kunnen worden afgewogen door de individuele leden. Het gaat dan niet aan om te volstaan met een door de voorzitter uitgebracht verslag en de leden te verhinderen om daar iets tegen in te brengen en ten faveure van [eiser 2] iets aan te voeren. Dat dit eerst ten tijde van de rondvraag kon geschieden, terwijl de stemming dan reeds plaats heeft gevonden, kan worden geduid als 'mosterd na de maaltijd'.
4.7 De discussie is ten onrechte beperkt gebleven tot de op te leggen sanctie en daarmee is onvoldoende recht gedaan aan het beginsel van een op een behoorlijke gedachtenwisseling gebaseerde vergaderorde en besluitvorming. Voorshands oordelend is het dan ook aannemelijk dat de bodemrechter - indien geadieerd en marginaal toetsend - tot het oordeel zal komen dat de beslissing niet in stand kan blijven. De vorderingen zullen op grond van die verwachting worden toegewezen. Omdat zoals in rechtsoverweging 4.6 is overwogen, ook de reputatie van [eiser 2] in het geding is, zal ook een bericht van die strekking aan de leden moeten worden gedaan. De voorzieningenrechter zal de te verbeuren dwangsommen matigen en aan een maximum binden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde tot naleving prikkelende werking van de dwangsomoplegging.
Gesteld noch gebleken is dat het schip van het echtpaar [eisers 1 en 2] reeds door de watersportvereniging is verwijderd, zodat het daarop betrekking hebbende gedeelte van de vordering niet zal worden toegewezen.
4.8 De watersportvereniging zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
voorts in reconventie
4.9 De watersportvereniging heeft voor de verwijdering van het echtpaar [eisers 1 en 2] uit de jachthaven aangevoerd, dat het onrechtmatig handelt door de sleepboot [naam] permanent te bewonen op de door de watersportvereniging aangewezen ligplaats. In het midden zal worden gelaten of het echtpaar [eisers 1 en 2] dit inderdaad kan worden verweten, nu de watersportvereniging in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij deze vordering.
Immers, zij heeft haar vordering uitsluitend ingesteld om reden dat de gemeente Zutphen bevoegd is de huurovereenkomst te ontbinden indien de watersportvereniging de voorwaarden van de huurovereenkomst niet, niet tijdig of niet volledig nakomt. Vaststaat echter dat de gemeente Zutphen de watersportvereniging niet heeft aangeschreven of aangemaand op grond dat in strijd met de huurovereenkomst zou worden gehandeld. Het enkele feit dat er bij de voorzitter (zoals hij ter zitting heeft verklaard) vrees bestaat dat de gemeente Zutphen bij een eventuele verlenging van de huurovereenkomst deze situatie zal mee wegen, is niet voldoende om de vordering toe te wijzen. Dit klemt te meer nu het echtpaar [eisers 1 en 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente Zutphen van de permanente bewoning op de hoogte is en hiermee akkoord gaat, althans dit gedoogt.
4.10 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen met veroordeling van de watersportvereniging als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding.
5.BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
in conventie
1. beveelt de watersportvereniging om het echtpaar [eisers 1 en 2] op de gebruikelijke wijze als lid van de vereniging te behandelen;
2. veroordeelt de watersportvereniging om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een brief aan de verenigingsleden te sturen met de navolgende mededeling:
"De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft op 6 augustus 2003 vonnis gewezen in een kort geding tussen het echtpaar [eisers 1 en 2] en de watersportvereniging. Daarbij is bepaald dat het op 24 mei 2003 door de algemene ledenvergadering genomen besluit, waarbij [eiser 2] uit het lidmaatschap is ontzet en haar de toegang tot de haven is ontzegd, in strijd met de beginselen van een behoorlijke vergaderorde tot stand is gekomen en dat dit besluit niet uitgevoerd mag worden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de geldigheid ervan of een nieuw besluit van dezelfde strekking is genomen."
3. bepaalt dat de watersportvereniging een dwangsom van EUR 100,-- verbeurt voor iedere dag dat de watersportvereniging niet aan dit bevel en/of deze veroordeling voldoet, met een maximum van EUR 5.000,--;
4. verbiedt de watersportvereniging het schip van het echtpaar [eisers 1 en 2] uit de haven te (doen) verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 100,-- voor iedere dag dat de watersportvereniging dit verbod overtreedt, met een maximum van EUR 5.000,--;
5. veroordeelt de watersportvereniging in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van het echtpaar [eisers 1 en 2], tot op deze uitspraak worden begroot op EUR 286,16 wegens verschotten en EUR 703,36 wegens salaris procureur;
6. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
7. wijst de vorderingen af;
8. veroordeelt de watersportvereniging in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van het echtpaar [eisers 1 en 2], tot op deze uitspraak worden begroot op EUR 390,-- wegens salaris procureur;
voorts in conventie en in reconventie
9. verklaart dit vonnis onder 1 tot en met 5 en 8 uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. G. Vrieze, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2003 in tegenwoordigheid van mr. S. Kuypers, griffier.