RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[de heer A], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, verweerder,
alsmede Zeilvliegvereniging "Plus 5", derde-partij.
Besluit van verweerder van 14 juli 2003, verzonden op 24 juli 2003, waarbij aan de derde-partij vrijstelling ingevolge artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is verleend voor het gebruik van een weiland nabij Kanaaldijk 1 te Heerde als lierterrein voor zeilvliegen op maximaal vier zaterdagen in de periode van 16 augustus tot 2 november 2003.
Verzoeker heeft bij brief van 13 augustus 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van dezelfde datum heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 augustus 2003, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door [drs.B] en namens de derde-partij waren aanwezig [heer C], [heer D] en [heer E]
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2. Verzoeker kan, gelet op de ligging van zijn perceel ten opzichte van het lierterrein en het zicht dat hij daarop heeft, voorshands worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.3. Gelet op de beschikbare gegevens is het gebruik van het in geding zijnde weiland als lierterrein voor zeilvliegen in strijd te achten met het vigerende bestemmingsplan.
3.4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met
het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan
voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan ten hoogste vijf jaren
belopen. In aansluiting hierop bepaalt artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening
1985 dat vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de wet slechts wordt verleend, indien aannemelijk is dat - voor zover hier van belang - het beoogde gebruik niet langer dan vijf
jaren zal plaatsvinden. Ten einde te kunnen aannemen dat het gebruik niet langer dan vijf jaren zal plaatsvinden, dienen er volgens vaste jurisprudentie concrete en objectieve gegevens voorhanden te zijn die daarvoor aanknopingspunten bieden.
3.5. Verweerder heeft in dit verband uiteengezet dat de vrijstelling is verleend met het doel ervaring op te doen met het in geding zijnde gebruik. Na afloop van de periode waarvoor de vrijstelling is verleend zal een evaluatie plaatsvinden. Eerst nadien zal worden beoordeeld of het gebruik als lierterrein voor een langere periode of voor onbepaalde tijd kan worden gelegaliseerd op het onderhavige weiland dan wel op een andere locatie in Heerde.
3.6. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze uiteenzetting niet wegneemt dat in het bestreden besluit geen concrete en objectieve gegevens zijn vermeld die aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat het beoogde gebruik niet langer dan vijf jaren zal plaatsvinden. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre dan ook een deugdelijke motivering.
3.7. De voorzieningenrechter ziet in dit motiveringsgebrek evenwel geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen, omdat het niet uitgesloten is te achten dat verweerder dit gebrek bij de beslissing op bezwaar kan herstellen. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat vrijstelling is verleend voor niet meer dan vier zaterdagen - waarvan thans nog drie zaterdagen resteren - gedurende een zeer beperkte periode. Voorts worden de betrokken belangen in aanmerking genomen, waaromtrent het volgende wordt overwogen.
3.8. Verzoeker heeft aangevoerd dat het zeilvliegen kan leiden tot ernstige schrikreacties bij de paarden die hij op zijn perceel houdt, waardoor het risico bestaat op ongelukken. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op ervaringen met paragliders in de Alpen, de landing van een luchtballon in een nabij gelegen weiland en een laag overvliegende straaljager, waardoor hij zelf een merrie en een veulen heeft verloren.
3.9. Allereerst is in dit verband van belang dat de afstand tussen het perceel van verzoeker en het lierterrein, zoals ter zitting is gebleken, 250 meter bedraagt. Voorts valt in aanmerking te nemen dat, zoals ter zitting onweersproken door de derde-partij is verklaard, het in geding zijnde weiland reeds op zes dagen als lierterrein is gebruikt zonder dat dit heeft geleid tot problemen met paarden of ander vee in de omgeving. Maar vooral gelet op de ter zitting door de derde-partij gegeven toelichtingen - met name ter zake van de ligging van verzoekers perceel ten opzichte van het lierterrein, de wijze waarop van dat terrein gebruik zal worden gemaakt en de wijze waarop zal worden gevlogen, waarbij van belang is dat het gaat om deltavliegen en niet om paragliding - acht de voorzieningenrechter het risico dat het zeilvliegen leidt tot de door verzoeker gevreesde gevolgen tijdens de nog resterende drie zaterdagen dermate gering, dat hierin geen aanleiding kan worden gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verwijzingen naar de ervaringen met paragliders in de Alpen, de landing van de luchtballon en de laag overvliegende straaljager bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
3.10. Verweerder en de derde-partij hebben erkend dat op zaterdag 23 augustus 2003 de toeloop van toeschouwers zo groot is geweest, dat er sprake was van verkeersoverlast, welke overigens volgens mededelingen van de politie aan verweerder niet heeft geleid tot problemen. De voorzieningenrechter acht het met verweerder en de derde-partij vooralsnog aannemelijk dat die toeloop van toeschouwers een incidenteel gevolg was van de publiciteit waarmee het voeren van de onderhavige procedure gepaard is gegaan.
3.11. Hetgeen verzoeker verder nog in zijn bezwaarschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht acht de voorzieningenrechter evenmin van een zodanig gewicht, dat de belangen van verzoeker in het kader van de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen zwaarder dienen te wegen dan de bij het bestreden besluit betrokken belangen van de derde-partij. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat op 1 april 2003 door de Minister van Verkeer en Waterstaat te behoeve van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart, afdeling zeilvliegen, een zogeheten zeilvliegliergebied is aangewezen in Heerde, in welk gebied het in geding zijnde weiland is gelegen.
3.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.13. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.