ECLI:NL:RBZUT:2003:AM1471

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/886 WW U083
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Spreuwenberg
  • J.A.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling sollicitatieplicht WW en de uitleg van het CWI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 oktober 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin haar WW-uitkering werd gekort vanwege het niet voldoen aan de sollicitatieplicht. De rechtbank moest beoordelen of de eiseres in de periode van 24 maart tot 21 april 2003 voldoende sollicitatieactiviteiten had verricht. De eiseres stelde dat zij in die periode vier sollicitaties had gedaan, maar niet wekelijks één, zoals verweerder had geëist. De rechtbank overwoog dat de eiseres tijdens een intakegesprek bij het CWI was geïnformeerd dat zij vier sollicitaties per maand moest doen, wat haar de indruk gaf dat dit voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van het CWI niet bindend waren voor verweerder, maar dat de eiseres er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat zij correct was geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid kon volhouden dat de eiseres niet aan de sollicitatieplicht had voldaan, aangezien zij in totaal vier sollicitaties had gedaan in de beoordelingsperiode. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het besluit van verweerder te herroepen. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan de eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/886 WW U083
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, , verweerder, gemachtigde: H.J. van Werven.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 juni 2003, houdende ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres gericht tegen verweerders besluit van 24 april 2003, waarbij op de WW-uitkering van eiseres een maatregel is toegepast van 20% korting gedurende een periode van 16 weken op de grond dat eiseres in de periode van 24 maart tot 21 april 2003 niet tenminste één sollicitatieactiviteit per week heeft verricht.
2. Motivering
2.1 Punt van geschil in dit geding is de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres in de periode van 24 maart 2003 tot 21 april 2003 in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen nu zij in die periode niet eens per week een sollicitatieactiviteit heeft verricht.
2.2 Het volgende wordt voorop gesteld. Verweerder heeft ter zake van de sollicitatieplicht een beleidsregel opgesteld in (de ten tijde in dit geding van belang geldende bijlage bij) het Besluit Sollicitatieplicht werknemers WW, er op neerkomende dat per week minimaal één sollicitatieactiviteit dient te worden verricht. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft meermaals geoordeeld dat dit beleid zich verdraagt met het bepaalde in artikel 24 lid 1, aanhef en sub b ten 1e, van de WW. De CRvB heeft daarbij mede laten wegen dat een en ander per periode van vier weken en aan de hand van de concrete omstandigheden wordt beoordeeld. Dit betekent enerzijds dat het op zich niet voldoende is als een rechthebbende viermaal per vier weken solliciteert, maar dat anderzijds in concreto sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden van dien aard dat verweerder in redelijkheid gebruik dient te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in voornoemde vier-wekelijkse periode viermaal heeft gesolliciteerd (namelijk op 26 maart, op 31 maart tweemaal en op 2 april), doch niet wekelijks eenmaal.
2.4 Eiseres heeft in bezwaar en in beroep vooreerst aangevoerd dat haar bij het intakegesprek bij het CWI op 7 januari 2003 te verstaan is gegeven dat zij op ieder werkbriefje vier sollicitaties moest (kunnen) noemen en dat het niet uitmaakte hoe deze sollicitaties verdeeld waren over de vierwekelijkse periode omdat het niet-solliciteren in de ene week gecompenseerd kon worden met een andere week. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze grief verworpen op de grond dat navraag bij de heer Bocu heeft geleerd dat hij eiseres heeft uitgelegd dat zij vier keer per maand, “elke week een concrete sollicitatieactiviteit dient te verrichten.” In haar beroepschrift heeft eiseres echter aangegeven dat in het intakegesprek op het CWI (in aanwezigheid ook van de dochter van eiseres) dhr. Kluen heeft meegedeeld dat zij viermaal diende te solliciteren per periode van vier weken en dat zij het er voor mocht houden dat die mededeling namens verweerder werd gedaan. Zij verzoekt om zo nodig dhr. Kluen als getuige te horen. In het verweerschrift is verweerder niet op deze grief ingegaan en ter zitting heeft verweerder zich beperkt tot de mededeling dat hij “ervan uitgaat” dat van de kant van het CWI geen onjuiste mededelingen zijn gedaan.
2.5 De rechtbank overweegt het volgende.
2.6 Vooreerst dringt zich de vraag op of eiseres mocht afgaan op (eventuele) mededelingen van de kant van een medewerker van het CWI. Uitgangspunt moet zijn dat mededelingen van derden verweerder niet binden. De rechtbank wil er echter niet aan voorbijzien dat een rechthebbende geen keus heeft wie de WW-intake verzorgt, nu verweerder die taak aan het CWI heeft opgedragen. Daarvan uitgaande mag een rechthebbende er in beginsel op vertrouwen dat stellige mededelingen omtrent rechten en plichten, gedaan tijdens een intakegesprek, namens verweerder worden gedaan.
2.7 Voorts had het op de weg van verweerder gelegen navraag te doen bij de intaker omtrent de stellingen van eiseres, zeker nadat eiseres de naam van die intaker had genoemd. Verweerder heeft dat echter nagelaten, terwijl het alsnog horen van Kluen als getuige vanwege het inmiddels geruime tijdsverloop niet zinvol moet worden geacht. Nu verweerder voorts tegenover de concrete stellingen van eiseres heeft volstaan met de mededeling dat hij “ervan uitgaat” dat anders is meegedeeld – zonder enigerlei argumentatie - moet de rechtbank het er voor houden dat aan eiseres op 7 januari 2003 de mededelingen zijn gedaan als door haar gesteld.
2.8 Weliswaar heeft verweerder zich beroepen op andersluidende mededelingen aan eiseres door zijn medewerker Bocu, maar ook dit kan hem niet baten. Vooreerst was het niet Bocu, maar Kluen die het intakegesprek voerde en is gesteld noch gebleken dat Bocu bij dat gesprek aanwezig was. Met Bocu heeft eiseres blijkens het dossier pas gesproken op 15 januari 2003. Gevraagd naar de inhoud van zijn mededelingen aan eiseres heeft Bocu voorts (blijkens de zich onder gedingstukken bevindende telefoonnotitie van 3 juni 2003) - anders dan in het bestreden besluit is weergegeven – niet verklaard aan eiseres te hebben gezegd dat zij elke week een concrete sollicitatieactiviteit moest verrichten. De opgemaakte telefoonnotitie luidt op dit punt namelijk: “Heeft uitgelegd dat betrokkene moest solliciteren. Wanneer er geen vacatures zijn, dan dient ze langs te gaan, bij voorbeeld een uitzendbureau om zich in te laten schrijven. Geeft aan dat hij niet heeft gezegd dat het niet uitmaakt in welke week ze solliciteert.” Afgezien van wat Bocu niet heeft gezegd, heeft zijn mededeling zich dus beperkt tot het wijzen op de sollicitatieplicht en activiteiten voor het geval er geen vacatures zijn. Zelfs als Bocu “in de marge” nog iets heeft gezegd in de trant van eens per week solliciteren, is het alleszins begrijpelijk dat eiseres dat – in lijn met wat haar bij de intake te verstaan was gegeven – heeft opgevat als: viermaal per beoordelingsperiode van vier weken en dus gemiddeld eenmaal per week.
2.9 Verweerder heeft nog verwezen naar de aan eiseres uitgereikte controlevoorschriften. Vooreerst heeft eiseres echter reeds in het bezwaarschrift betwist dat zij die (voor 24 april 2003) heeft ontvangen. Daarnaar door verweerder gevraagd heeft Bocu zich beperkt tot de mededeling dat er standaard een folder wordt meegegeven. De rechtbank wil dit laatste niet in twijfel trekken, maar dat neemt niet weg dat het denkbaar is dat het in een incidenteel geval misgaat. Daarbij komt dat de tekst van deze voorschriften op het punt van de sollicitatieplicht (“minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week”) niet zodanig ondubbelzinnig is (in tegenstelling tot bijv.: “iedere week minimaal één sollicitatieactiviteit”) dat ook een rechthebbende als eiseres, aan wie een week voordien is meegedeeld dat zij viermaal per beoordelingsperiode van vier weken dient te solliciteren, moet beseffen verkeerd te zijn ingelicht.
2.10 Voorts heeft het de aandacht van de rechtbank getrokken dat eiseres ook in een eerdere periode van vier weken (wel viermaal, maar) niet in iedere week heeft gesolliciteerd. Het feit dat daarop generlei reactie van verweerder is gevolgd, geeft niet alleen te denken omtrent de prioriteit die dit beleidsonderdeel in de onderhavige periode innam in verweerders beleid, maar kon voor eiseres te meer aanleiding zijn voor de veronderstelling dat het voldoende was als zij in de thans in geding zijnde periode viermaal in totaal zou solliciteren.
2.11 Resumerend: gegeven het feit dat eiseres in elk geval viermaal in de beoordelingsperiode had gesolliciteerd heeft verweerder in redelijkheid in dit geval geen toepassing aan haar (standaard)beleid kunnen geven nu aan eiseres bij de intake te verstaan is gegeven dat het voldoende was als zij minstens viermaal per beoordelingsperiode van vier weken solliciteerde, de nadien aan eiseres gedane mededelingen niet van dien aard waren dat eiseres moest begrijpen verkeerd te zijn voorgelicht en het handhavingsbeleid (in het geval van eiseres) allesbehalve ondubbelzinnig was. De rechtbank laat dan nog daar dat de sollicitatieverplichting inmiddels is verruimd naar viermaal per vier weken.
2.12 Nu aan de zijde van eiseres geen voor de toepassing van artikel 24 WW relevante verwijtbaarheid resteert is voor het opleggen van een maatregel geen plaats. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien.
2.13. Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres gegrond, herroept verweerders besluit van 24 april 2003, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerders uitvoeringsinstituut het betaalde griffierecht ad € 31,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2003.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Waarvan proces-verbaal,
mr. P.A.M. Spreuwenberg, mr. J.A.M. Smulders,
griffier. rechter.
Afschrift verzonden op: