ECLI:NL:RBZUT:2003:AM2817

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/080195-01
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. Draisma
  • H. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen advocaat wegens bedrieglijke bankbreuk en schending van faillissementswetgeving

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 september 2003 uitspraak gedaan in de zaak tegen een advocaat die zijn gefailleerde cliënt bijstond. De verdachte werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk en het niet verantwoorden van geldbedragen die verkregen waren uit de handel in chemicaliën. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als advocaat handelde in strijd met de faillissementswetgeving door inkomsten van zijn cliënt buiten het zicht van de faillissementscurator te houden. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de schending van het verschoningsrecht. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van het kantoor van de verdachte rechtmatig was en dat de inbeslagname van documenten die verband hielden met strafbare feiten ook rechtmatig was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, maar sprak hem vrij van een tweede tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/080195-01
Uitspraak d.d.: 16 september 2003
Tegenspraak / oip (niet verschenen, doch raadsman uitdrukkelijk gemachtigd (art. 279, tweede lid, Wetboek van Strafvordering)
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres, woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 september 2003.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
- De vordering wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is afgewezen.
- De officier van justitie is niet-ontvankelijk verklaard in de (verdere) vervolging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de door de gemachtigde raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie melding maakt van verweren betreffende nietigheid van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, maar dat deze verweren aldaar niet zijn uitgewerkt en dat deze evenmin ter terechtzitting zijn voorgedragen.
In verband hiermede overweegt de rechtbank ambtshalve, dat het onder 1 tot en met 3 aan verdachte ten laste gelegde, naar haar oordeel, voldoet aan de voorschriften van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dat ook ter terechtzitting niet is gebleken van enige grond voor (partiële) nietigverklaring van de dagvaarding.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens verdachte is geconcludeerd dat de officier van justitie in haar vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, waartoe door de raadsman primair een (niet in de pleitnotitie vermeld) beroep is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM.
In aanmerking nemende dat bedoelde termijn moet worden geacht te zijn ingegaan bij verdachtes aanhouding op 12 juni 2001, kan worden vastgesteld, dat sedertdien tot aan de onderhavige uitspraak ruim 27 maanden zijn verstreken.
Ofschoon een dergelijk tijdsverloop in beginsel schending van de redelijke termijn als vorenbedoeld kan opleveren, acht de rechtbank in dit geval geen schending aanwezig, gelet op de complexe aard van de zaak, de omstandigheid dat deze voor inhoudelijke behandeling reeds werd aangebracht ter terechtzitting van 19 juni 2002 en de uit de stukken blijkende omstandigheid, dat die inhoudelijke behandeling vervolgens herhaaldelijk moest worden uitgesteld in verband met door de verdediging gedane verzoeken. Daarbij komt nog dat deze verzoeken, naar het zich laat aanzien, (telkens) nodeloos laat aan de orde werden gesteld.
De rechtbank ziet aldus ook geen aanleiding voor eventuele strafvermindering wegens onwenselijk lang tijdsverloop.
Met een toelichting als vermeld in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie subsidiair gebaseerd op schending van wettelijke voorschriften en het aan verdachte als advocaat toekomende verschoningsrecht bij het doen uitleveren van bankbescheiden, het voor de onderhavige zaak benutten van telefoontaps en het doorzoeken van verdachtes kantoor ter inbeslagneming van diverse bescheiden.
Uitlevering van bankbescheiden
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie jegens verdachte niet onrechtmatig heeft gehandeld door buiten medeweten van verdachte en in weerwil van het hem als advocaat toekomende verschoningsrecht, in het tegen verdachtes cliënt [naam] lopende SFO bij de Rabobank uitlevering te vorderen van dagafschriften/bankbescheiden die (onder meer) betrekking hadden op de derdengeldrekening van verdachtes praktijk, zijnde de rekening waarop de in staat van faillissement verkerende [naam] maandelijks het, voor zijn levensonderhoud bestemde, deel van zijn WAO-uitkering door de faillissementscurator liet overmaken.
De rechtbank overweegt daartoe dat van oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid die uitlevering te vorderen niet is gebleken en dat deelneming aan het girale geldverkeer voor advocaat en cliënt nu eenmaal met zich brengt, dat de desbetreffende gegevens zullen worden vastgelegd in de administratie van de betrokken bank, zijnde een niet verschoningsgerechtigde derde.
Aangezien de bank tot de advocaat ook niet in een bijzondere relatie staat als het personeel van de advocaat of een door deze voor vertrouwelijk advies ingeschakelde deskundige kan bij de bank evenmin sprake zijn van een afgeleid verschoningsrecht.
Met dit oordeel strookt ook dat de in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken opgestelde O.M.-richtlijn Justitieel optreden bij bankinstellingen van zodanig verschoningsrecht geen melding maakt en dat de Rabobank kennelijk zonder bezwaar aan de (met haar voorbesproken) vordering heeft voldaan.
Telefoontaps
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de stukken en het ter terechtzitting verhandelde worden vastgesteld, dat in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte [naam] door de politie en het Openbaar Ministerie niet is onderkend noch redelijkerwijs had moeten worden onderkend, dat aan een deel van de sedert 6 november 2000 opgenomen telefoongesprekken (soms) werd deelgenomen door een verschoningsgerechtigde, alvorens de officier van justitie opdracht gaf deze opnames uit te luisteren en te verwerken in de processen-verbaal, waarvan nadien exemplaren zijn toegevoegd aan het onderhavige strafdossier.
Aangezien verdachte op grond van nieuw bewijsmateriaal inmiddels als zodanig kon worden aangemerkt toen voormelde opdracht werd gegeven, bestond ook toen voor vernietiging van de telefoontaps geen aanleiding.
Ofschoon door de raadsman terecht is aangevoerd dat de officier van justitie voorafgaand aan de voeging van de processen-verbaal niet heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door deze nalatigheid niet in zijn verdediging is geschaad, nu het volgen van de procedureel juiste weg in dit geval zonder twijfel zou hebben geleid tot (latere) voeging van de betrokken processen-verbaal.
De rechtbank is daarom van oordeel dat met de constatering van dit vormverzuim kan worden volstaan.
Doorzoeking en inbeslagneming
Gelet op de stukken, het verhandelde ter terechtzitting, de toepasselijke wettelijke voorschriften en de rechtspraak van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat rechtmatig is overgegaan tot doorzoeking van verdachtes kantoor en tot inbeslagneming van aldaar aangetroffen bescheiden, nu een en ander zich heeft beperkt tot bescheiden die geacht moe(s)ten worden voorwerp uit te maken van strafbare feiten waarop het tegen verdachte geopende gerechtelijk vooronderzoek betrekking had dan wel bescheiden, die tot het begaan van die feiten hadden gediend.
Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat die grens ten behoeve van de waarheidsvinding is overschreden, overweegt de rechtbank, dat de ernst van de tegen verdachte gerezen verdenkingen die overschrijding naar haar oordeel rechtvaardigde.
Aan dit laatste doet niet af dat de officier van justitie na de eerste terechtzitting heeft medegedeeld de vervolging terzake van het onder 3 ten laste gelegde, om praktische redenen, niet langer te willen doorzetten, nu niet aannemelijk is geworden dat zij destijds op oneigenlijke gronden zou hebben besloten dit feit mede in haar vervolging te betrekken.
________________
Resumerend stelt de rechtbank vast dat voor toepassing van een der in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vermelde sancties geen aanleiding bestaat.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 september 1998 tot en met 17 januari 2001, in de gemeente [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, terwijl verdachte en/of zijn mederdader(s) bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van [datum faillissement], in staat van faillissement zijn/is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn en/of verdachtes mededader(s) schuldeiser(s), (een) bate(n), te weten een of meer geldbedragen verkregen uit de handel in chemicalien, althans een of meer geldbedragen, niet hebben/heeft verantwoord, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) bedoelde bate(n) niet op de rekening van de boedel gestort, althans verzwegen voor zijn en/of verdachtes mededader(s) curator;
art 341 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 september 1998 tot en met 17 januari 2001 in de gemeente [plaatsnaam], [plaatsnaam 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van [datum faillissement], in staat van faillissement zijn/is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s) een of meer van de navolgende goederen, te weten een of meer geldbedragen verkregen uit de handel in chemicalien, althans een of meer geldbedragen, aan de boedel hebben/heeft onttrokken;
art 341 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van [datum faillissement] tot en met 11 juni 2001 in de gemeente [plaatsnaam], [plaatsnaam 2] en/of elders in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die geldbedragen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 2 december 2000, althans in of omstreeks de maand december 2000, te [plaatsnaam ], althans elders in Belgie, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, een verkoopovereenkomst van aandelen (proces-verbaal pagina 3723 tot en met 3728) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk in de overeenkomst doen vermelden dat [naam man] de koper van de 125 volledig volgestorte aandelen aan toonder over de NV [naam] was en/of heeft verdachte deze overeenkomst namens [naam man] ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel in het onderhavige geval geen sprake is van "valselijk opmaken" in de zin van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu uit de stukken naar voren komt, dat alle betrokkenen, waaronder [naam man], hebben ingestemd met diens vermelding als koper van de aandelen, dat Schmalgemeijer bij ondertekening van de akte rechtsgeldig werd vertegenwoordigd door verdachte en dat van een schijnovereenkomst geen sprake is, nu deze ook daadwerkelijk (zij het wellicht tegen een hogere koopprijs) is uitgevoerd.
Dat Schmalgemeijer daarbij slechts optrad als stroman voor (verdachtes cliënt) [naam] teneinde deze laatste te beveiligen tegen mogelijke acties van de curatrice in zijn faillissement, brengt niet mede dat een andere beoordeling op zijn plaats is. Wel kan deze omstandigheid uit de aard der zaak van belang zijn voor de juridische beoordeling van de overeenkomst/aandelenoverdracht naar burgerlijk recht en/of de bepalingen van de faillissementswet.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten las-te gelegd heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 17 januari 2001, in de gemeente [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, terwijl zijn mededader bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van [datum faillissement], in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van verdachtes mededader, baten, te weten geldbedragen, niet heeft verantwoord, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens bedoelde baten verzwegen voor de curator van verdachtes mededader.
Ter toelichting op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank dat deze, bezien in samenhang met het ontbreken van een serieuze betwisting, redelijkerwijs geen andere conclusies toelaten dan dat de onder codes vermelde mutaties op bankbescheiden alle betrekking hebben op (bruto)inkomsten c.q. uitgaven van [naam], dat verdachte daarmede bekend was en ook wist dat [naam] in staat van faillissement verkeerde, alsmede dat deze mutaties niet zouden hebben plaatsgevonden indien verdachte daaraan actief en passief geen medewerking zou hebben verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
- medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onder-zoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank acht het onder 1 bewezen verklaarde dusdanig ernstig, dat oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf als hierna vermeld passend en geboden is. Zij overweegt in dit verband dat een gecombineerde strafoplegging als door de officier van justitie (terzake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde) gevorderd onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde, waarbij overigens opmerking verdient dat oplegging van de door de officier van justitie gevorderde zware bijkomende straf van tijdelijke ontzetting uit het recht het beroep van advocaat uit te oefenen, gelet op het bepaalde in artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht in dit geval niet mogelijk is.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank verdachte zwaar aangerekend, dat hij als advocaat een gefailleerde cliënt met raad en daad heeft bijgestaan bij diens hardnekkige streven om zijn kennelijk aanzienlijke bruto-inkomsten buiten de waarneming en dus ook het beheer van de faillissementscurator te houden en deze inkomsten op versluierde wijze te besteden, onder meer voor de verwerving van (de controle over) onroerend goed in België.
Zodanig handelen is niet alleen bedenkelijk vanwege zijn evidente onwettigheid en zijn onvermijdelijke gevolgen als frustratie van een juiste faillissementsafwikkeling en belastingheffing, benadeling van faillissementscrediteuren en uitbreiding van het zwartgeld-circuit, maar vooral ook omdat de advocatuur in ons rechtsbestel een bijzondere en daarom beschermde plaats inneemt.
Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen, dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat in vorenbedoeld faillissement de schuldenlast (aanvankelijk) relatief beperkt bleek te zijn en dat het zich laat aanzien dat verdachte zich primair heeft laten leiden door - in dit geval misplaatste - loyaliteitsgevoelens jegens de hem reeds lang als huisvriend bekende gefailleerde.
Vordering tot schadevergoeding
In haar hoedanigheid van curatrice in het faillissement van [naam] heeft mr. [naam], zich in het strafgeding als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot vergoeding van als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit geleden schade ten bedrage van EUR € 150.782,57, subsidiair ten bedrage van EUR€ 94.017,23.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar primaire en subsidiaire vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu zij van oordeel is, dat deze vorderingen wegens betwisting, summiere onderbouwing, zich voordoende causaliteitvragen en het nog niet definitief vaststaan van de schade(omvang) geenszins van zo eenvoudige aard zijn, dat zij zich lenen voor afdoening door de strafrechter.
Deze beslissing laat derhalve onverlet, dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf
- medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot DRIE MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij mr. [naam], curator in het faillissement [naam], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Draisma en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2003.
Mr. Draisma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.