ECLI:NL:RBZUT:2004:AO2852

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1350 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking wijziging bestemmingsplan Buitengebied voor nieuw agrarisch bedrijf te Putten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 januari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een agrariër, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten. Eiser had een verzoek ingediend voor medewerking aan een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied, met als doel de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf aan de Goorsteeg te Putten. Het college had eerder, op 17 juni 2003, geweigerd om medewerking te verlenen aan deze wijziging, en dit besluit werd op 2 september 2003 bevestigd in een bestreden besluit. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en op 27 november 2003 de zitting gehouden. Eiser werd bijgestaan door zijn juridisch adviseur, ing. L. Polinder, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren en drs. A.H. Gijlers. De kern van het geschil was of het college terecht had geweigerd om medewerking te verlenen op basis van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het college stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan, omdat hij ammoniakemissierechten had aangekocht van een beëindigd bedrijf, wat volgens hen wijziging uitsloot.

De rechtbank oordeelde echter dat het college ten onrechte had gesteld dat de wijziging uitgesloten was. De beëindiging van het pluimveebedrijf in Barneveld, waarvan eiser rechten had overgenomen, stond te ver van de nieuwvestiging van het varkensbedrijf in Putten om te spreken van een situatie als bedoeld in de planvoorschriften. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd de gemeente Putten veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/1350 WRO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 september 2003.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2003, verzonden op 1 juli 2003, heeft verweerder geweigerd om (verdere) medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de vestiging door eiser van een nieuw agrarisch bedrijf aan de [straat] te [woonplaats].
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het daartegen namens eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiser heeft ing. L. Polinder, juridisch adviseur te Barneveld, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De rechtbank heeft de in de voorlopige voorzieningsprocedure met reg.nr. 03/981 ontvangen stukken tevens aangemerkt als op het onderhavige beroep betrekking hebbende stukken.
De rechtbank heeft ambtshalve besloten het beroep op de voet van artikel 8:52, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld te behandelen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 november 2003, waar eiser is verschenen, bijgestaan door ing. Polinder voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Vooren en drs. A.H. Gijlers, ambtenaren van de gemeente.
3. Motivering
Ter beoordeling staat of verweerder zich terecht en op goede gronden onbevoegd heeft geacht tot wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied op de voet van artikel 11 van de WRO ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf aan de [straat] te [woonplaats].
In artikel 10, eerste lid, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften is, voor zover hier van belang, bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen, indien aantoonbare behoefte bestaat aan één of meer agrarische bouwpercelen.
Ingevolge het tweede lid is wijziging uitgesloten:
a. (…);
b. indien er sprake is van een agrarisch (hulp)bedrijf, dat elders werd of wordt beëindigd zonder bedrijfstechnische of landbouwkundige noodzaak of van een bedrijf, dat elders als reëel en volwaardig agrarisch (hulp)bedrijf heeft opgehouden of ophoudt te bestaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan, omdat eiser de benodigde ammoniakemissierechten om te komen tot een reële en volwaardige bedrijfsvoering op de locatie aan de [straat] te [woonplaats] heeft aangekocht van een reëel en volwaardig bedrijf in Barneveld, dat is beëindigd.
Volgens verweerder is wijziging derhalve uitgesloten op grond van het tweede gedeelte van artikel 10, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften.
De rechtbank kan verweerder in dit standpunt niet volgen. De beëindiging van het betreffende pluimveebedrijf van [pluimveehouder] in de gemeente Barneveld in of omstreeks 1998 staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot de in geding zijnde nieuwvestiging van een varkensbedrijf aan de [straat] te [woonplaats] om te kunnen spreken van een situatie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften. De enkele omstandigheid dat eiser circa 21% (1428 kg) van de ammoniakemissierechten van het bedrijf in Barneveld heeft overgenomen – waarvan eiser 800 kg zal aanwenden voor het nieuwe bedrijf aan de [straat] – maakt dat niet anders.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat [pluimveehouder] voornoemd in of omstreeks 1998 ook aan vijftien anderen dan eiser ammoniakemissierechten heeft verkocht. Het nieuwe bedrijf van eiser kan derhalve niet worden beschouwd als een bedrijf dat elders als reëel en volwaardig agrarisch bedrijf heeft opgehouden te bestaan.
Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte op grond van artikel 10, tweede lid, onder b, onbevoegd geacht tot wijziging van het bestemmingsplan.
Het beroep van eiser is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal alsnog met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Terzake van rechtsbijstand worden 2 punten toegekend met een wegingsfactor 1.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank,
recht doende,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser bekendmaakt;
- gelast dat de gemeente Putten het betaalde griffierecht van € 116,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Putten.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: