ECLI:NL:RBZUT:2004:AO5481

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/850203-03
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Hoorn
  • A. van Lookeren Campagne
  • B. Bierbooms
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een groepleidster in een jeugdinrichting wegens ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 26 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een groepleidster van een jeugdinrichting, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd verweten dat zij in de periode van 1 december 2002 tot en met 31 maart 2003 ontuchtige handelingen had gepleegd met een minderjarige pupil, die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige, wat volgens artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is.

Tijdens de zitting op 24 februari 2004 werd de zaak behandeld. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte vorderden vrijspraak, omdat zij van mening waren dat de tenlastelegging juridisch inconsistent was. De rechtbank deelde deze opvatting en oordeelde dat de dagvaarding voor het primair tenlastegelegde nietig verklaard diende te worden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor het subsidiair tenlastegelegde, en sprak de verdachte vrij.

De rechtbank overwoog dat de verklaringen van het slachtoffer, die aanvankelijk ontkende, later een belastende verklaring aflegde, maar deze verklaring was weinig gedetailleerd. De getuigenverklaringen droegen niet bij aan het bewijs, en de sms-berichten van de verdachte aan het slachtoffer konden niet als bewijs worden aangemerkt. Bovendien bleek uit een eerder intern onderzoek dat er geen sprake was van grensoverschrijdend gedrag van de verdachte. De rechtbank besloot de dagvaarding partieel nietig te verklaren en sprak de verdachte vrij van het subsidiair tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/850203-03
Uitspraak d.d.: 26 februari 2004 (bij vervroeging)
tegenspraak / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2004.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op meerdere, althans één, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01december 2002 tot en met 31 maart 2003 te Harreveld, gemeente Lichtenvoorde,
(telkens) met [minderjarige] (geboren op [geboortedatum]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
(telkens) buiten echt één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige], hebbende verdachte toen en daar(telkens):
- de penis van die [minderjarige] in haar vagina gebracht/gestoken en/of gehouden en/of
- zich door die [minderjarige] laten vingeren en/of
- de penis van die [minderjarige] in haar mond gebracht/gestoken;
art 245 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij op meerdere, althans één, tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2002 tot en met 31 maart 2003 te Harreveld, gemeente Lichtenvoorde, (telkens) ontucht heeft gepleegd met haar pupil en/of de aan haar zorg en/of
opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum], immers heeft zij (telkens) opzettelijk ontuchtig:
- de penis van die [minderjarige] in haar vagina gebracht/gestoken en/of gehouden en/of
- zich door die [minderjarige] laten vingeren en/of
- de penis van die [minderjarige] in haar mond gebracht/gestoken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Geldigheid van de dagvaarding
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde. De raadsman heeft zulks evenzeer bepleit. Beiden zijn de mening toegedaan, dat de omschreven ontuchtige handelingen -indien bewezen- nimmer kunnen leiden tot de bewezenverklaring van de eveneens in het primair tenlastegelegde omschreven wettelijke bestanddelen van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, te weten -kort gezegd- het seksueel binnendringen van het lichaam van [minderjarige]. De rechtbank is dezelfde opvatting toegedaan, doch verbindt daaraan niet het oordeel, dat vrijspraak dient te volgen, echter
dat het primair tenlastegelegde behoort te worden nietig verklaard als zijnde juridisch inconsistent.
Volgens de wet dient de rechtbank zich immers eerst een oordeel omtrent de geldigheid van de dagvaarding te vormen alvorens onder meer de bewijsvraag aan de orde kan komen.
De rechtbank merkt nog op dat dit oordeel, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, voor verdachte feitelijk niet ongunstiger is dan de gevorderde en bepleite vrijspraak.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing het navolgende overwogen.
Verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie en gedurende het onderzoek ter terechtzitting de feiten ontkend.
[minderjarige] -het in de tenlastelegging genoemde slachtoffer- heeft na ten overstaan van de leiding van jeugdinrichting Harreveld gedane eerdere stellige ontkenningen van de door verdachte begane ontuchtige handelingen, met het oog op het verkrijgen van meer vrijheden als bewoner van jeugdinrichting Harreveld, een belastende verklaring afgelegd. Deze verklaring is echter weinig gedetailleerd en toont wat betreft de exacte toedracht weinig bijzonderheden.
Voorts benadrukken de getuigen, waarvan een aantal pas in januari 2004 is verhoord, in hun verklaringen de heersende sfeer binnen de jeugdinrichting Harreveld. In de verklaringen wordt echter niet gesproken over door de getuigen zelf waargenomen feiten. De rechtbank oordeelt dat deze verklaringen inhoudelijk niet kunnen bijdragen aan het wettig en overtuigend bewijs.
Met betrekking tot de door verdachte aan [minderjarige] verzonden sms-berichten, is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van deze berichten weliswaar niet getuigt van een professionele houding jegens [minderjarige], doch hieraan kan niet de conclusie worden verbonden dat deze berichten, gelet op de overige inhoud van het dossier, kunnen bijdragen tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde.
Tot slot heeft de rechtbank in overweging genomen dat op basis van de resultaten van een eerder ingesteld intern onderzoek van de zijde van jeugdinrichting Harreveld is geconcludeerd dat geen sprake is geweest van grensoverschrijdend seksueel gedrag van verdachte jegens die [minderjarige] of andere bewoners van jeugdinrichting Harreveld. Na beëindiging van de contractuele relatie tussen de jeugdinrichting en verdachte is het verdachte zelfs toegestaan op tijdelijke basis voor korte duur bepaalde werkzaamheden binnen de inrichting te verrichten.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig, voor zover het betreft het primair tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Van Hoorn, voorzitter, mrs. Van Lookeren Campagne en Bierbooms, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Vries, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2004.
Mrs. Van Lookeren Campagne en Bierbooms zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.