RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060407-03
Uitspraak d.d.: 17 februari 2004
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboor[woonplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Arnhem - huis van bewaring Arnhem Zuid - te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2004.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Ter terechtzitting is de volgende beslissing gegeven:
- Het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling is afgewezen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2003 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slacht[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 27 oktober 2003 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij overweegt in dit verband dat haar te weinig gegevens bekend zijn omtrent de aard van het mes en de wijze van steken in combinatie met de kans op dodelijk letsel.
De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 27 oktober 2003 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich na een woordenwisseling met het latere slachtoffer [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan geweld tegen die [slachtoffer]. Deze heeft daarbij een verwonding opgelopen die evengoed veel ernstiger had kunnen zijn.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en veroordeeld is terzake delicten waarbij geweld een rol speelde.
De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen teneinde het risico van herhaling zo veel mogelijk te beperken.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR€ 740,-- (€EUR 460,-- terzake materiële schade en EUR€ 280,-- terzake immateriële schade) gevoegd in het strafproces.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering met betrekking tot de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, nu zij van oordeel is, dat dit deel van de vordering wegens betwisting en zeer summiere onderbouwing niet van zo eenvoudige aard is, dat het zich leent voor afdoening door de strafrechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs-middelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de immaterieel gevorderde schade is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden tot het bedrag van €EUR 150,--, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor dit deel voor toewijzing vatbaar.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu zij van oordeel is dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor afdoening door de strafrechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Zij stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de leiding van na te noemen instelling dit noodzakelijk oordeelt, ambulant laten behandelen bij De Tender, poli- en dagkliniek te Deventer, of, indien behandeling bij De Tender geen doorgang kan vinden - bij een door de reclassering te bepalen soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich houden aan regels die hem door of namens de leiding van De Tender of de soortgelijke instelling zullen worden gegeven.
2. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd overigens gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang als de Reclassering nodig oordeelt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], gironummer [xxxxxxx], van een bedrag van EUR€ 150,--, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR€ 150,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 3 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Van Harreveld en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2004.