ECLI:NL:RBZUT:2004:AO6017

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/685 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanlegvergunning voor agrarisch gebied met landschappelijke waarde in Brummen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil over een aanlegvergunning voor een verhard pad in agrarisch gebied met landschappelijke waarde. Eiseres, Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, dat een aanlegvergunning had verleend voor het verharden van een pad ten behoeve van het in hobbymatige sfeer houden van paarden. De rechtbank oordeelde dat het verharden van het pad in strijd is met de bestemming van de grond, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied 1982". De bestemmingen op de betrokken gronden zijn "agrarisch gebied" en "agrarisch gebied van landschappelijke waarde", en de rechtbank concludeerde dat de verharding niet in overeenstemming is met de doelstellingen van het bestemmingsplan en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van het handhaven van bestemmingsplannen ter bescherming van agrarische gebieden met landschappelijke waarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/685 WRO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
Stichting Natuur- en Milieuplatform Brummen, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, verweerder;
[namen derde partij], derde-partij.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 april 2003.
2. Feiten
Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft verweerder aan [namen derde partij] een aanlegvergunning verleend voor een reeds door hen uitgevoerde (puin) verharding van een ingereden pad dat van de Zwarteweg te Hall over een weiland, met de bestemming "agrarisch gebied met landschappellijke waarde", naar een paardenstal van de derde-partij ,op een perceelsgedeelte met de bestemming "agrarisch gebied", loopt.
Bij brief van 29 augustus 2002 heeft mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer, namens eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Brummen, het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en het besluit van 1 augustus 2002 gehandhaafd onder verbetering van de motivering.
3. Procesverloop
Namens eisers is beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft mr. Ceelen het standpunt van eiseres nader toegelicht.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 februari 2004, waar voor eiseres N.E.A. Lucassen en L. de Ronde zijn verschenen, bijgestaan door mr. Ceelen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Schoemaker en mr. E.E.M.A. Hofmans. Namens de derde-partij is verschenen R. Gelderman.
4. Motivering
4.1 Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1982" rusten op de gronden waarop deze verharding is aangebracht de bestemmingen "agrarisch gebied" en "agrarisch gebied van landschappelijke waarde".
Het geschil is beperkt tot het gedeelte van de verharding dat is gelegen op de grond met de bestemming "agrarisch gebied van landschappelijke waarde".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart voor "Agrarisch gebied van landschappelijke waarde" aangewezen grond bestemd voor:
a. één of meer vormen van agrarisch grondgebruik;
b. behoud, beheer en/of herstel van de bij het van kracht worden van het plan aanwezige landschappelijke waarde.
Nu ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik moet worden aangenomen dat de planwetgever de grond bestemd heeft voor vormen van bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik. Het gestelde op bladzijde 99 van de plantoelichting is een te vage aanwijzing om het tegendeel aan te nemen.
Ingevolge het achtste lid, onder b, van dit artikel is de toelaatbaarheid van andere werken dan bouwwerken - alleen voor zover een aanlegvergunning vereist is - bepaald in artikel 82 van de planvoorschriften.
In artikel 14 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is bepaald:
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), voor zover zulks noodzakelijk is:
a. om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming;
b. ter handhaving en bescherming van een verwerkelijkte bestemming als bedoeld onder a.
De planwetgever heeft op grond van artikel 14 WRO in artikel 82, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften bepaald dat - behoudens hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen - voor het aanbrengen van een verharding op gronden met de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarde een aanlegvergunning is vereist.
In artikel 82, tweede lid, is bepaald dat burgemeester en wethouders, na ingewonnen advies vergunning kunnen verlenen tot het uitvoeren van de in het eerste lid van dit artikel genoemde werken (waaronder verhardingen), voor zover de belangen welke de bestemming van de grond beoogt te beschermen, zomede de natuurwaarde van de aangrenzende bestemmingen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
In artikel 44 WRO is bepaald: de aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
4.2 Eiseres heeft betoogd dat verlening van de aanlegvergunning niet mogelijk is, aangezien (het in geschil zijnde gedeelte van) aanleg van het pad en verharding daarvan strijdig is met de bestemming van de grond, zoals deze nader is omschreven in artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften. Deze opvatting komt overeen met de uitspraken van 11 juni 2003 (200205553- Wijdemeren) en 17 december 2003 (LJN AO0348- De Bilt), waar de Afdeling bestuursrechtspraak, hoewel ook in het daar geldende bestemmingsplan is bepaald dat door de aanlegvergunningplichtige werken geen onevenredige schade mag worden toegebracht aan de belangen die de daar geldende bestemming beoogt te beschermen, heeft overwogen dat voor gebruik dat in strijd is met de bestemming, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 WRO, geen aanlegvergunning kan worden verleend.
4.3 Het toetsingskader voor beantwoording van de vraag of de verharding in strijd is met het bestemmingsplan, is hier - gezien artikel 11, achtste lid, onder b. van de planvoorschriften - neergelegd in artikel 82, tweede lid, van die voorschriften.
De toetsing aan het bepaalde in artikel 82, tweede lid, van de planvoorschriften, met name de woorden "onevenredig" en "zomede de natuurwaarde van de aangrenzende bestemmingen", dient evenwel plaats te vinden tegen de achtergrond van het doel waarvoor het aanlegvergunningvereiste op grond van artikel 14 WRO is gesteld.
Vast staat dat de bestemming was verwerkelijkt en het aanlegvergunningvereiste derhalve is gesteld ter bescherming en handhaving van de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarde.
Het verharden van een pad ten behoeve van het in de hobbymatige sfeer houden van paarden in een stal gelegen buiten de bestemming is in strijd met die doelstelling.
Gelet op artikel 14 in samenhang met artikel 44 van de WRO had verweerder de vergunning dan ook moeten weigeren.
Daarmee wordt ook voorkomen dat aanlegvergunning wordt verleend voor het verharden van een pad dat in strijd met het algemene gebruiksverbod is aangelegd.
Dat aanleggen is hier niet aanlegvergunningplichtig en valt derhalve onder dat gebruiksverbod, terwijl het verharden van dat pad aanlegvergunningplichtig is en daarom niet onder dat gebruiksverbod valt (AbRS 24 februari 2000 Loenen-Gst. 7130.7).
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 44 WRO niet in stand kan blijven.
4.4 Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres tot een bedrag van €EUR 644,--, te betalen door de gemeente Brummen;
-gelast dat de gemeente Brummen aan eiseres het betaalde griffierecht ad €EUR 232,00 vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J. A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.