ECLI:NL:RBZUT:2004:AO6030
Rechtbank Zutphen
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van alimentatieverplichtingen na echtscheiding en de impact van de wet Limitering Alimentatie
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 18 maart 2004, is een voorlopige voorziening gevraagd met betrekking tot alimentatieverplichtingen na een echtscheiding. De man, die in 1979 met de vrouw was getrouwd, had een alimentatiebeschikking van 13 oktober 1994, waarbij hij verplicht was tot betaling van partner- en kinderalimentatie. De vrouw ontving voor het laatst alimentatie in september 2003, waarna de man stopte met betalen. De man vorderde in kort geding dat de vrouw de executie van de alimentatiebeschikking zou staken, stellende dat zijn verplichting tot betaling van alimentatie was geëindigd op 23 maart 2000, na de inwerkingtreding van de wet Limitering Alimentatie.
De vrouw daarentegen betoogde dat de alimentatieverplichting van de man doorliep tot 1 juni 2009, met de mogelijkheid voor de man om na vijftien jaar de rechter te verzoeken de alimentatie te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de alimentatieverplichting van de man eindigde op 23 maart 2000, omdat de alimentatiebeschikking na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling was gegeven. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis en eerdere jurisprudentie, waarbij werd vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man na twaalf jaar eindigde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen ruimte was voor de vrouw om haar verweer te handhaven, omdat er geen verzoek was gedaan om de alimentatieverplichting te verlengen. De vordering van de man werd toegewezen, en de vrouw werd bevolen de executie van de alimentatiebeschikking te staken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig verzoeken in te dienen bij de rechter in het geval van beëindiging van alimentatieverplichtingen.