ECLI:NL:RBZUT:2004:AO6350

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39161 HAZA 01-393
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van activa en passiva van een V.O.F. met betrekking tot goodwill en naamsbekendheid

In deze zaak, uitgesproken op 17 maart 2004 door de Rechtbank Zutphen, betreft het de verdeling van activa en passiva van een vennootschap onder firma (V.O.F.) waarin beide partijen voor 50% gerechtigd waren tot de winst. De rechtbank oordeelt dat de gezamenlijk verworven naamsbekendheid en ideeën een significante meerwaarde vertegenwoordigen bij de voortzetting van de onderneming, boven de som van de waarden van de afzonderlijke vermogensbestanddelen. Dit leidt tot de conclusie dat er een bedrag aan goodwill moet worden gerekend tot de activa van de V.O.F., dat voor verdeling in aanmerking komt.

De rechtbank stelt dat de waarde van de goodwill kan worden vastgesteld aan de hand van de gemiddelde winst van de V.O.F. over de jaren voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. De man, die tijdens de shows meer op de voorgrond trad, heeft bijgedragen aan de naamsbekendheid, wat betekent dat een deel van de goodwill niet overdraagbaar is. De rechtbank acht het daarom niet juist om 100% van de gemiddelde winst als waarde van de goodwill aan te nemen. In plaats daarvan wordt 60% van de gemiddelde winst als redelijke waarde van de goodwill vastgesteld, wat resulteert in een bedrag van f 32.436,45 dat aan de vrouw toekomt.

De rechtbank oordeelt verder dat de man, door zijn deel van het voorschot voor een deskundigenonderzoek niet te betalen, verantwoordelijk is voor het niet plaatsvinden van dit onderzoek. Hierdoor kan het standpunt van de vrouw over de waarde van de goodwill worden gevolgd, tenzij dit kennelijk ongegrond of onrechtmatig is. De rechtbank wijst de vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de levering van de aan hem toebedeelde goederen toe, aangezien de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rol nummer: 39161 HAZA 01-393
Uitspraak: 17 maart 2004
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. A.J. Zeyl,
advocaat: mr. J.W. Flipse te Westerbork,
en
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. J.H. van den Sigtenhorst,
advocaat: mr. Y. van Maarwijck te Meppel.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 2 juli 2004
- de conclusie na niet gehouden deskundigenonderzoek van de zijde van de vrouw
- de conclusie na niet gehouden deskundigenonderzoek van de zijde van de man
- de akte uitlating producties van de zijde van de man.
2. De verdere beoordeling van het geschil
1.1 De rechtbank handhaaft hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer een onafhankelijke deskundige benoemd en daarbij tevens bepaald dat partijen ieder de helft van het voorschot op het honorarium van de deskundige, ad ieder €EUR 2000,--, moest voldoen aan de griffie van deze rechtbank alvorens de deskundige met het onderzoek kon beginnen.
1.2 De man heeft, ondanks dat hij daartoe gedurende vijf maanden na het tussenvonnis van 2 juli 2003 in de gelegenheid is gesteld, zijn deel van het voorschot niet voldaan. In zijn conclusie geeft hij aan dat hij niet in staat is om voornoemd bedrag te betalen omdat het gemeenschappelijk vermogen van partijen geblokkeerd is.
De vrouw betwist dat de man niet in staat zou zijn om bedoeld bedrag te betalen, aangezien hij op 15 september 2003 met betrekking tot de aan de man in eigendom toebehorende woning, die hij met zijn huidige gezin bewoonde, nog een aanvullende hypothecaire lening heeft afgesloten van EUR€ 170.000,-- , terwijl er oorspronkelijk al een hypotheek van € EUR 150.000,-- op die woning rustte.
1.2 De man heeft het door de vrouw gestelde niet betwist. Als de man wel EUR€ 170.000,-- hypothecair kan lenen acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat de man dan niet op de een of andere manier aan EUR€ 2000,-- kan komen. Om die reden wordt geoordeeld dat de stelling van de man, dat hij de EUR€ 2000,-- niet kan betalen, onvoldoende is onderbouwd.
1.3 Doordat de man zijn deel van het voorschot zonder geldige reden niet heeft betaald, komt het voor zijn rekening dat het onderzoek door een onafhankelijke deskundige niet heeft plaatsgevonden. Daarmee is het tevens aan de man te wijten dat niet is komen vast te staan dat het standpunt van de vrouw ter zake van de (waarde van de) goodwill onjuist is. In verband daarmee zal de rechtbank ter zake van de (waarde van de) goodwill het standpunt van de vrouw in deze volgen, voor zover dat haar niet kennelijk ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
1.4 De vrouw baseert haar vordering op het punt van de goodwill op het feit dat partijen steeds gezamenlijk in het kader van de V.O.F. op 50/50 basis de illusies aankochten of ontwikkelden en de illusie-shows uitvoerden en voorts dat de man in augustus 1998, na het uiteengaan van partijen, de activiteiten van de V.O.F. naadloos in een eenmanszaak heeft voortgezet met gebruikmaking van de voormalige artiestennaam, het voormalige promotiemateriaal waarop foto's van de vrouw voorkomen en de voormalige website, hetgeen door de man onvoldoende is betwist. Kennelijk zijn de door partijen gezamenlijk verworven naamsbekendheid en ideeën zodanig dat deze een meerwaarde vertegenwoordigen bij de voortzetting van de onderneming boven de som van de waarden van de afzonderlijke vermogensbestanddelen van de V.O.F. Anders had de man wel onder een andere naam en met ander promotiemateriaal de activiteiten van de V.O.F. voortgezet. Op grond daarvan mag aangenomen worden dat, als de activa en passiva van de V.O.F. per 13 augustus 1998, inclusief de activiteiten, de naam, promotiemateriaal en de website tegen betaling aan een derde zouden zijn overgedragen, een bedrag aan goodwill bedongen had kunnen worden, nu niet anders is komen vast te staan. Daaraan doet niet af dat de vrouw geen goodwill heeft betaald toen zij samen met de man de V.O.F. aanging. Ook de stelling van de man dat bedoeld promotiemateriaal thans niet meer door hemzelf maar alleen nog - buiten hem om - door derden, zoals organisatiebureaus, wordt gebruikt, maakt dat niet anders.
Uit het voorgaande vloeit voort dat tot de activa van de V.O.F. ook een bedrag aan goodwill gerekend dient te worden, welk bedrag voor verdeling in aanmerking komt.
1.5 Ten aanzien van de waarde van de goodwill heeft de vrouw ter gelegenheid van het pleidooi op 4 december 2002 als uitgangspunt genomen de - door haar opgegeven en door de man niet betwiste - gemiddelde winst van de V.O.F. over de jaren 1995 tot en met 1998. Op zichzelf acht de rechtbank dit geen onredelijke maatstaf maar, gelet op het feit dat partijen in augustus 1998 uit elkaar zijn gegaan en de winst in dat jaar na 1 augustus uitsluitend door de man is gerealiseerd, wordt het juister geacht om uit te gaan van de gemiddelde winst over de jaren 1995 tot en met 1997, zijnde f 108.121,51 per jaar. Voorts heeft de vrouw nog gesteld dat de inbreng van de man tijdens de shows letterlijk en figuurlijk meer op de voorgrond plaatsvond. Op grond daarvan mag aangenomen worden dat de naamsbekendheid van de shows voor een deel gebonden was aan de persoon van de man. Dit betekent dat een mede daarop gebaseerde goodwill voor een deel niet overdraagbaar was en derhalve voor een deel niet van een derde bedongen kon worden bij een overdracht. Om die reden acht de rechtbank het niet juist - zoals de vrouw heeft gedaan - om nagenoeg 100% van voornoemde gemiddelde winst als waarde van de - bij een overdracht te verkrijgen - goodwill aan te nemen. Een bedrag van 60 % van voornoemde gemiddelde winst, als waarde van die goodwill, wordt redelijk geacht, zodat de helft daarvan, zijnde een bedrag van f 32.436,45, aan de vrouw toekomt.
1.6 In aansluiting op hetgeen onder 5.18 van het tussenvonnis in deze zaak d.d. 5 maart 2003 is overwogen zal de rechtbank hierna de wijze van verdeling vaststellen en de man veroordelen om aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van €EUR 55.083,89 (f 121.388,92) plus EUR€ 14.719,02 (f 32.436,45), zijnde een totaalbedrag van EUR€ 69.802,91, te betalen. Voorts zal de vordering van de man om de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de volgens de wet voorgeschreven levering aan de man van de aan de man toebedeelde goederen, met bepaling dat, als de vrouw na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft mee te werken aan de overgang van de aan de man toegedeelde goederen, het in deze te wijzen vonnis in de plaats van de medewerking van de vrouw aan de levering zal treden, worden toegewezen, aangezien de vrouw daar tegen geen bezwaar heeft gemaakt.
1.7 De proceskosten zullen, nu partijen voormalige echtelieden zijn, aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
1.8 Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
stelt de navolgende verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast:
aan de man wordt toegedeeld:
de grond [adres] te [woonplaats]
de bedrijfshal aan de [adres] te [woonplaats]
de inventaris en vervoermiddelen
de vorderingen van de V.O.F.
het saldo van de geldmiddelen van de V.O.F.
de waarde van de goodwill
7,5/12e deel van de WAZ premie
de Mercedes personenauto
de wasmachine, de wasdroger en de inboedelgoederen die al in zijn bezit waren voor dat partijen gingen samenwonen de IB belastingschulden 1997 ten name van de man de IB belastingschulden 1998 ten name van de man
en aan de vrouw wordt toegedeeld:
haar privé-opnames na 13 augustus 1998
7,5/12e deel van de WAZ premie
de boot met alle toebehoren
de inboedelgoederen die de vrouw al in haar bezit had voor dat partijen gingen samenwonen en die welke tijdens de samenwoning door partijen zijn aangeschaft
de IB belastingschulden 1997 ten name van de vrouw de IB belastingschulden 1998 ten name van de vrouw;
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de volgens de wet voorgeschreven levering aan de man van de goederen die hiervoor in dit vonnis aan de man zijn toebedeeld met bepaling dat, als de vrouw na betekening van dit vonnis in gebreke blijft mee te werken aan de overgang van de aan de man toegedeelde goederen, dit vonnis in de plaats van de medewerking van de vrouw aan de levering zal treden;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door Mr. H.C.M. Boon en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2004.