ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9534

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/060295-03
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Beuge
  • M. Hemrica
  • J. Bierbooms
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na aanrijding met wielrenner in Ermelo

In de zaak tegen de verdachte, die op 9 augustus 2003 in Ermelo betrokken was bij een aanrijding met een wielrenner, heeft de rechtbank Zutphen op 11 mei 2004 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de wielrenner, alsook van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte en verschillende getuigen verklaringen hebben afgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een woordenwisseling was ontstaan tussen de verdachte en een groep wielrenners, waarbij de verdachte mogelijk uit zijn auto wilde stappen om de situatie te sussen. De aangever, de wielrenner, heeft zich echter agressief gedragen en blokkeerde de portier van de auto van de verdachte. Tijdens de confrontatie is de wielrenner twee keer met de auto van de verdachte in aanraking gekomen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de wielrenner zelf op de motorkap van de auto is gesprongen en dat de verdachte zich in een benarde situatie bevond, wat leidde tot zijn handelen.

Na het horen van de getuigen en het bestuderen van de verklaringen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzet had om de wielrenner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft ook geen overtuiging kunnen krijgen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen intreden. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060295-03
Uitspraak d.d.: 11 mei 2004
tegenspraak / aangezegd
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2004.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 augustus 2003 in de gemeente Ermelo aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (schouder en/of rugletsel), heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een auto (met fors(e) (oplopende) snelheid) in te rijden op en/of aan te rijden tegen die [slachtoffer] (die zich op korte afstand van die auto bevond);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 09 augustus 2003 in de gemeente Ermelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen,
althans eenmaal, met een auto (met fors(e) (oplopende) snelheid) is ingereden op en/of is aangereden tegen die [slachtoffer] (die zich op korte afstand van die auto bevond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 09 augustus 2003 in de gemeente Ermelo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een auto (met fors(e) (oplopende) snelheid) ingereden op en/of aangereden tegen die [slachtoffer] (die zich op korte afstand van die auto bevond);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat uit de inhoud van de aanwezige wettige bewijsmiddelen voor haar niet de overtuiging valt te putten, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde, zodat hij van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van zowel de verdachte als andere aanwezigen blijkt dat een woordenwisseling is ontstaan over het verkeersgedrag van een groep van twintig wielrenners tussen één wielrenner uit die groep en verdachte, althans diens vriendin. Niet onaannemelijk is dat verdachte, zoals hij heeft verklaard (p. 55), uit de auto heeft willen stappen om de situatie mondeling te sussen. Intussen was aangever [slachtoffer] zich op agressieve wijze met de situatie gaan bemoeien. Deze blokkeerde de portier met zijn fiets (p. 18). Tekenend voor de opvatting van [slachtoffer] is zijn latere verklaring dat "als verdachte een vent was geweest, hij was uitgestapt en dan geef je elkaar een knal en dan ga je weer verder" (p. 19).
Vaststaat dat [slachtoffer] twee maal met de auto van verdachte in aanraking is geweest. Uit diverse verklaringen blijkt dat [slachtoffer], toen de auto van verdachte voor de eerste maal in zijn richting optrok, zelf op de motorkap van de auto is gesprongen (p. 25) en er ongedeerd weer vanaf is gesprongen. De handensporen op de motorkap van de auto kunnen toen zijn ontstaan (p. 33).
Mede gelet op de omstandigheid dat alle wielrijders inmiddels waren afgestapt en een deel van hen zich nabij de auto van verdachte bevond (p. 30 en 56), is het niet onaannemelijk dat verdachte zich in het nauw gedreven en ook bedreigd heeft gevoeld - hetzelfde geldt voor de andere inzittenden van de auto - en een uitweg heeft gezocht. Deze uitweg werd belemmerd door de eerdergenoemde handelwijze van [slachtoffer] en verdachte is weer achteruit gereden.
Vervolgens heeft verdachte, wiens mogelijkheden om door verder achteruitrijden zich aan de situatie te onttrekken waren geblokkeerd door achteropkomend verkeer, weer gemeend snel in voorwaartse richting langs de wielrijders te kunnen ontkomen. Dat verdachte daarbij veel gas heeft gegeven, de motor veel geluid heeft gemaakt en er mogelijk snel in de tweede versnelling is geschakeld, blijkt uit diverse verklaringen (p. 45 en 47). Dit duidt erop dat verdachte mogelijk met een fors oplopende snelheid opgetrokken is. [slachtoffer] heeft er zelf geen verklaring voor dat hij in die situatie in de baan van en recht op de auto af bleef lopen (p. 19). Daardoor kon [slachtoffer] alleen nog maar omhoog springen, waarna hij op de motorkap en met zijn knie tegen de voorruit kwam om vervolgens aan de linkerzijde van de auto op de grond te vallen (p. 19 en 56).
Gelet op alle omstandigheden van het geval heeft de rechtbank niet de overtuiging kunnen bekomen dat verdachte de opzet heeft gehad [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en evenmin dat verdachte door zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel als gevolg van zijn handelwijze zou (kunnen) intreden.
Verdachte zal daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken.
Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank evenmin de overtuiging bekomen dat [slachtoffer] door verdachte en diens handelwijze is bedreigd, zodat verdachte eveneens vrijgesproken wordt van het meer subsidiair ten laste gelegde.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Van Beuge, voorzitter, mrs. Hemrica en Bierbooms, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 mei 2004.
Mr. Bierbooms is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.