RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/080007-04
Uitspraak d.d.: 1 juni 2004
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2004.
Voornemen ontnemingsvordering
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2000 tot en met 9 februari 2004, althans de periode van 1 juni 2003 tot en met 9 februari 2004, in de gemeente Zutphen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 9 februari 2004, in de gemeente Zutphen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 februari 2004 in Zutphen en/of Steenderen, althans in Nederland, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten een of meer trui(en) valselijk voorzien van het merk DIESEL en/of BOSS en/of HUGO BOSS en/of een of meer blouse(s) en/of overhemd(en) valselijk voorzien van het merk GIANNI VERSACE en/of ARMANI en/of pantalons en/of (spijker)broeken valselijk voorzien van het merk BOSS en/of HUGO BOSS, althans kledingstukken valselijk voorzien van de merken DIESEL en/of GIANNI VERSACE en/of HUGO BOSS en/of BOSS en/of PRADA en/of ARMANI en/of ECESU heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad;
art 337 lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsvrouwe is geconcludeerd tot bewijsuitsluiting van de in het kader van een doorzoeking in het pand [adres] aangetroffen voorwerpen, aangezien was binnengetreden ter aanhouding van deze verdachte en de doorzoeking derhalve werd verricht in het kader van de strafzaak tegen verdachte.
De doorzoeking had zich niet mogen uitstrekken tot de kamer van [betrokkene], zodat aan de aldaar aangetroffen voorwerpen geen bewijs mag worden ontleend.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de stukken blijkt dat de rechter-commissaris op 6 februari 2004, op de daartoe schriftelijk gemotiveerde vordering van de officier van justitie van 5 februari 2004, heeft bepaald dat doorzoeking ter inbeslagneming zou plaatsvinden op onder meer het adres [adres] te Zutphen. Op 9 februari 2004 heeft vervolgens onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden op voormeld adres.
Geen rechtsregel staat aan die doorzoeking door de rechter-commissaris in de weg. Dit wordt niet anders wanneer de hoofdbewoner toestemming tot die doorzoeking heeft geweigerd.
Daarnaast en ten overvloede overweegt de rechtbank dat verdachte zich niet met vrucht kan beklagen over een beweerdelijk jegens zijn broer begane onrechtmatigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2003 tot en met 9 februari 2004, in de gemeente Zutphen en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. hij op 9 februari 2004 in de gemeente Zutphen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 februari 2004 in Zutphen, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten kledingstukken valselijk voorzien van de merken DIESEL en/of GIANNI VERSACE en/of HUGO BOSS en/of BOSS, in voorraad heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank hanteert voor het bewijs van de feiten 1 en 2 - naast de verklaring van verdachte - de verklaringen die zijn afgelegd door [getuige1], [getuige2] en [getuige3]. De verklaringen van [getuige4], [getuige5] en [getuige6] laat de rechtbank als te onbepaald buiten beschouwing.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3. opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van het merk waarop een ander recht heeft, in voorraad hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich onder meer heeft schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne gedurende een periode van circa negen maanden en dat hij voorts samen met zijn broer een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft dusdoende bijgedragen tot de instandhouding van het drugsgebruik en de afhankelijkheid van verslaafden.
Algemeen bekend is dat het gebruik en de verhandeling van harddrugs plegen te leiden tot negatieve gevolgen, zoals ernstige gezondheidsschade, maatschappelijke verloedering, diverse vormen van criminaliteit en/of andersoortige overlast voor derden.
Daarnaast kleven ook aan het gebruik van softdrugs vele maatschappelijke bezwaren.
Verdachte heeft zich kennelijk tot zijn handelwijze laten inspireren door het snelle geldelijk gewin dat met de illegale handel kan worden gemaakt, waarbij de rechtbank tevens het oog heeft op de kennelijk niet voor privé gebruik bestemde partij valse merkkleding, die verdachte voorhanden had.
Algemeen bekend is dat door de productie en verhandeling van valselijk gemerkte goederen, mede vanwege hun lage prijs en inferieure kwaliteit, aanzienlijke schade wordt toegebracht aan de betrokken merkhouders en hun wederverkopers.
Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte wegens feiten als de onderhavige niet eerder werd veroordeeld.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In beslag genomen voorwerpen
De onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon merk Nokia (nummer 1 op de lijst van inbeslaggnomen voorwerpen), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven kledingstuk zoals vermeld onder nummer 13 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 3 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven kledingstukken (nummers 3 t/m 12 en 14 t/m 22 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen), dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar een door verdachte begaan misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 337 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, als vermeld onder de nummers 3 t/m 22 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, als vermeld onder nummer 1 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Aldus gewezen door mrs. De Bie, voorzitter, Van Harreveld en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2004.
Mr. Hemrica is buiten staat mede te ondertekenen.