RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060290-04
Uitspraak dd. 12 oktober 2004
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 september 2004.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2004 te Varsseveld, althans in de gemeente Wisch, ter voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde de vader van verdachte) van het leven te beroven, opzettelijk een mes kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 29 juni 2004 te Varsseveld, althans in de gemeente Wisch, [slachtoffer] (zijnde de vader van verdachte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van voornoemde [slachtoffer] een mes (vanachter zijn kleding/broeksriem) tevoorschijn gehaald en/of dit mes zichtbaar aanwezig gehad voor die [slachtoffer] en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd dat deze veel te streng voor hem, verdachte, was geweest en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou doodsteken en/of (daarbij) dreigend geschreeuwd: "Ik heb een hekel aan pa en wil pa doodsteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens verdachte is geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, wegens onrechtmatigheid van verdachtes aanhouding.
De rechtbank verwerpt dit verweer alleen reeds omdat zij de feitelijke grondslag ervan ondeugdelijk acht en dus van oordeel is, dat ten tijde van de aanhouding nog sprake was van een heterdaad situatie en dat ook overigens van enige onrechtmatigheid niet is gebleken.
Daarnaast overweegt zij ten overvloede, dat een onrechtmatigheid bij de aanhouding in beginsel niet zonder meer dient te leiden tot verval van de vervolgingsbevoegdheid, alsmede dat zulks te meer moet gelden indien, zoals in dit geval, de aanhouding is gevolgd door inverzekeringstelling en een bevel tot bewaring zonder dat de(zelfde) raadsman de rechtmatigheid van de aanhouding heeft bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 juni 2004 te Varsseveld, ter voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde de vader van verdachte) van het leven te beroven, opzettelijk een mes kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
opzettelijk een voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van moord voorhanden hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een psychiatrisch rapport gedateerd 1 september 2004 opgemaakt door S. de Jong, psychiater te Zutphen.
Met de conclusie van dit rapport, te weten:
“dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens en dat deze stoornis zijn gedragskeuzes cq. gedragingen zodanig beïnvloedde ten tijde van het ten laste gelegde, dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden en dat verdachte derhalve als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden”,
kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over. De sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van verdachte echter niet uit.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van een misdrijf van de allerzwaarste –met levenslange gevangenisstraf bedreigde- categorie en dat nog wel tegenover zijn vader. Hoewel door tijdig ingrijpen van verdachtes moeder erger is voorkomen, is aannemelijk dat verdachte zijn ouders een traumatische ervaring heeft bezorgd.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank anderzijds laten meewegen, dat het gebeurde situatief bepaald lijkt te zijn en aan verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend, dat beide ouders met hun zoon nog het beste voor hebben en dat verdachte enigermate heeft blijk gegeven van inzicht in het verwerpelijke en strafwaardige van zijn handelen.
De rechtbank acht op grond van vorenoverwogene en verdachtes relatieve detentieongeschiktheid het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf als hierna vermeld passend, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, alsmede ter ondersteuning van een optimale medewerking van verdachte aan de begeleiding door de Reclassering.
Een werkstraf acht de rechtbank niet geïndiceerd nu, gelet op de bij hem vastgestelde ziekelijke stoornis der geestvermogens, valt aan te nemen dat verdachte een zodanige straf niet naar behoren zal kunnen uitvoeren.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepassing wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a en 46 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van moord voorhanden hebben.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 90 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaard verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 mes.
Heft op het –geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, Van Harreveld en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van Vriezekolk-Velner, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2004.