ECLI:NL:RBZUT:2004:AR5006

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
216736BR 04-104
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake het gebruik van autogordels in motorvoertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verkeersboete die aan de appellant was opgelegd voor het niet dragen van een autogordel. De appellant, die op 30 september 2003 in de gemeente Doetinchem werd staande gehouden, stelde dat hij de autogordel wel droeg, maar dat het bovenste deel onder zijn linkerarm was geplaatst. Hij voerde aan dat de verbalisant hem niet had gezien en dat er geen bewijs was dat hij de gordel niet droeg. De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van de verbalisant, die verklaarde dat de gordel ongebruikt langs de deurstijl hing, een wettig bewijsmiddel was. De rechtbank erkende dat de appellant mogelijk de gordel droeg, maar dat dit niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het gebruik van een autogordel. De rechtbank benadrukte dat de wetgever alleen driepuntsgordels toestaat en dat het gebruik van de gordel op de juiste manier moet gebeuren. De rechtbank concludeerde dat de appellant, zelfs als hij de gordel droeg zoals hij beweerde, de hem verweten gedraging had begaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de opgelegde sanctie.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton, Locatie Terborg
Beslissing inzake wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
op het beroep van: [appellant], wonende te [woonadres], appellant.
CJIB-nr. : 65799238
KTG-nr. : 14/2004
Reg-nr. : 59015
Zitting d.d. : 4 oktober 2004
Het beroep is ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie te Zutphen, met bovenvermeld CJIB-nummer.
Gronden voor de beslissing:
Het beroep is tijdig ingesteld.
Aan appellant is bij initiële beschikking een sanctie opgelegd vanwege het in een motorvoertuig voorin geen autogordel gebruiken op 30 september 2003 in de gemeente Doetinchem.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de autogordel wel droeg, zij het dat hij het bovendeel van de gordel onder zijn linkerarm had. Appellant heeft voorts aangevoerd dat verbalisant waarschijnlijk op een onopvallende plek heeft gestaan omdat appellant hem niet heeft gezien en voorts dat er geen bewijs is voor de stelling dat hij geen autogordel droeg. De collega van appellant, die ten tijde van de gedraging als passagier naast hem zat, kan getuigen dat hij wel een gordel droeg.
In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal heeft verbalisant onder meer verklaard: “Ik zag dat de gordel ongebruikt langs de deurstijl hing”. Hij heeft daarop de overtreding doorgegeven aan een collega, die appellant heeft staande gehouden. Appellant ziet kennelijk over het hoofd dat het proces-verbaal waarin de waarneming van de verbalisant is vastgelegd, een wettig bewijsmiddel is. Dat verbalisant op een onopvallende plek was opgesteld, doet daaraan niet af.
De kantonrechter sluit overigens niet uit dat appellant inderdaad de gordel om had, zij het met de bovengordel onder zijn arm in plaats van over zijn schouder. In zodanig geval hangt het bovenste deel van de gordel min of meer langs de deurstijl, waardoor een zich buiten de auto bevindende waarnemer bij eerste aanblik – en meer tijd is er niet in geval van voorbijrijden – kan menen dat de gordel in het geheel niet gebruikt wordt.
Ook als veronderstellenderwijs van appellants lezing wordt uitgegaan betekent dat echter niet dat hij de hem verweten gedraging niet heeft begaan. Onder “de autogordel gebruiken” kan immers niet ieder willekeurig gebruik worden begrepen. Redelijke wetstoepassing brengt met zich mee, dat daaronder moet worden verstaan het gebruiken van de (voorgeschreven) autogordel op de daarvoor bedoelde wijze. In dit verband is niet zonder belang dat de wetgever al sinds lange tijd (voorin) slechts driepuntsgordels toelaat, terwijl appellant zijn gordel zodanig gebruikt heeft, dat functioneel slechts sprake is van een tweepuntsgordel.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat appellant, ook als hij de gordel droeg zoals door hem aangegeven, de hem verweten gedraging heeft verricht. Er zijn ook geen termen oor een matiging van de sanctie.
Beslissing:
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A.M. Smulders en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2004 in tegenwoor-digheid van de griffier.