RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060326-04
Uitspraak d.d.: 9 november 2004
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2004.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 18 maart 2004 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] (werkzaam bij de winkel [naam winkel]) te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de winkel) [naam winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich met zijn mededader(s), althans alleen, naar genoemde winkel heeft/hebben begeven en/of aldaar (terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer1] stond) een mes heeft gepakt en/of getoond, althans voor die [slachtoffer1] zichtbaar aanwezig heeft gehad, en/of (daarbij) heeft gezegd, althans die [slachtoffer1] (dreigend) heeft toegevoegd: "dit is een overval, geef me al het geld" en/of "geld en snel", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 18 maart 2004 in de gemeente Doetinchem [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (terwijl hij zich op korte afstand van die [slachtoffer2] bevond) een mes gepakt en/of getoond, althans voor die [slachtoffer2] zichtbaar aanwezig gehad, en/of (met dat mes) zwaaiende en/of stekende en/of prikkende bewegingen (in de richting van die [slachtoffer2]) gemaakt;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 9 december 2003 in de gemeente Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan de [straatnaam]) heeft weggenomen een hoeveelheid (hand)gereedschap (onder andere accuboormachines, elektrische boormachines en haakse slijpers), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op 18 maart 2004 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer1] (werkzaam bij de winkel [naam winkel]) te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan de winkel [naam winkel], zich naar genoemde winkel heeft begeven en aldaar, terwijl hij op korte afstand van die [slachtoffer1] stond, een mes heeft gepakt en getoond en daarbij heeft gezegd: "dit is een overval, geef me al het geld" en/of "geld en snel", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 18 maart 2004 in de gemeente Doetinchem [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend terwijl hij zich op korte afstand van die [slachtoffer2] bevond een mes gepakt en getoond en met dat mes zwaaiende bewegingen in de richting van die [slachtoffer2] gemaakt;
3. hij op 9 december 2003 in de gemeente Arnhem tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [straatnaam] heeft weggenomen een hoeveelheid (hand)gereedschap (onder andere accuboormachines, elektrische boormachines en haakse slijpers), toebehorende aan [naam bedrijf], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. poging tot afpersing;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
3. diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een van de ernstigste vormen van vermogenscriminaliteit, waarbij hij zich heeft laten leiden door de zucht naar snel en illegaal, geldelijk gewin. Verdachte is een winkel binnengegaan in een poging de daar aanwezige kassa leeg te halen. Hij heeft de aanwezige werkneemster onder dreiging van een groot mes gedwongen haar medewerking te verlenen, hetgeen echter is mislukt omdat de werkneemster in paniek op de vlucht is geslagen. Verdachte is vervolgens zelf op de vlucht geslagen en heeft zich toen schuldig gemaakt aan bedreiging van een persoon die zijn vlucht probeerde te verijdelen, waarbij hij wederom gebruik heeft gemaakt van het mes. Delicten als de onderhavige dragen in hoge mate bij tot de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan een gekwalificeerde diefstal, waarbij schade en overlast voor de benadeelde zijn veroorzaakt.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 712,50 (€ 212,50 tot op heden geleden materiële schade en € 500,-- immateriële schade) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 63, 285, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Zutphen, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde(n) hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een survivalmes, kleur zwart;
- een foudraal, kleur zwart.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer1], bankrek.nr. [bankrekeningnummer], van een bedrag van € 712,50, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], een bedrag te betalen van € 712,50, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 14 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Hemrica, voorzitter, De Bie en Boks, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2004.