ECLI:NL:RBZUT:2004:AR5611

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65282 FARK 04/1810
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige na beëindiging niet-huwelijkse relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 10 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige kind, geboren uit een niet-huwelijkse relatie. De vader had de minderjarige erkend, terwijl de moeder van rechtswege belast was met het ouderlijk gezag. De vader verzocht de rechtbank om, op basis van artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek, gezamenlijk gezag te verkrijgen, ondanks het feit dat de moeder haar toestemming weigerde. De rechtbank oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de wet niet expliciet voorziet in een dergelijke situatie, en dat het in het belang van het kind is dat beide ouders hun verantwoordelijkheden kunnen uitoefenen.

De rechtbank benadrukte dat het gezamenlijk gezag een gelijkwaardige positie van beide ouders ten opzichte van het kind waarborgt. Echter, de communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord, wat de rechtbank als een negatief aspect beschouwde. De rechtbank concludeerde dat, gezien de spanningen en de onmogelijkheid tot goede communicatie, het niet wenselijk was om het verzoek van de vader in te willigen. De rechtbank wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat het in het belang van de minderjarige niet wenselijk was dat beide ouders gezamenlijk met het gezag belast zouden worden, gezien de huidige situatie.

De beslissing van de rechtbank was dat de vader niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag, en dat de moeder alleen belast bleef met het ouderlijk gezag. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W. Brands-Bottema en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Zesde enkelvoudige kamer
Beschikking: 10 november 2004
Zaaknummer: 65282 FARK 04/1810
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
verder te noemen de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. A.J. Zeyl,
advocaat: mr. Tas te Deventer,
e n
[verweerder],
verder te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats], [gemeentenaam].
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 8 oktober 2004;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 27 oktober 2004.
De vaststaande feiten
Uit de inmiddels beëindigde niet-huwelijkse relatie tussen partijen is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
De vader heeft voornoemde minderjarige met toestemming van de moeder erkend waarbij zij hebben gekozen voor de geslachtsnaam [naam].
De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige.
Het verzoek
De vader verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de ouders gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over voornoemde minderjarige;
- aan de vader een verklaring van toestemming te verlenen in plaats van de moeder voor het bijschrijven van de minderjarige in het gezagsregister.
De vader wil graag tezamen met de moeder belast worden met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige. De moeder weigert echter haar toestemming zonder aanvaardbare reden. De vader is van mening dat de eis die de wet in artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt, in casu dat voor het verkrijgen van het gezamenlijk gezag slechts op gezamenlijk verzoek een aantekening kan geschieden in het gezagsregister, strijdig is met artikel 8 van het EVRM en met jurisprudentie op dit gebied.
De minderjarige heeft twee ouders. Van belang voor de minderjarige is dat beide ouders hun verantwoordelijkheid naar de minderjarige kunnen uitoefenen. De vader wil meer betrokken worden bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige en zijn verantwoordelijkheid op dit punt nemen.
Het verweer
De moeder verzoekt de rechtbank de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen.
Zij stelt dat de wet niet voorziet in een verzoek zoals thans door de vader wordt gedaan, zodat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoek. Bovendien acht zij het niet in het belang van de minderjarige dat partijen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige worden belast.
De communicatie tussen partijen verloopt zeer moeizaam. Partijen zijn niet in staat om in goede harmonie met elkaar over zaken de minderjarige betreffende, te communiceren.
De beoordeling
Ten aanzien van de bevoegdheid
In artikel 93 lid d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is geregeld dat de kantonrechter (onder meer) bevoegd is in zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van het verzoek van een tot het gezag bevoegde vader om met het gezag over het kind belast te worden, artikel 1 : 253c Burgerlijk Wetboek (BW).
Om gezamenlijk ouderlijk gezag te verkrijgen dient op verzoek van beide ouders hiervan door de griffier aantekening te worden gedaan in het gezagsregister, artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de wet is geen mogelijkheid opgenomen voor een tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, om aan een rechterlijke instantie het verzoek voor te leggen gezamenlijk met de moeder het gezag te mogen uitoefenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij bevoegd is van onderhavig verzoek kennis te nemen, aangezien de wet niet anders heeft bepaald.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
Zoals hierboven vermeld is, ontbreekt in het Burgerlijk Wetboek een bepaling op grond waarvan een tot het gezag bevoegde vader zijn verzoek kan laten toetsen om gezamenlijk met de moeder met het gezag belast te worden. Gelet op artikel 18 van het Verdrag inzake de rechten van het kind dienen Staten alles te doen wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat een kind in beginsel recht heeft op ouders die juridisch de bevoegdheid hebben om gezamenlijk de verantwoordelijkheid te dragen. In geval van gezamenlijk gezag nemen de ouders een gelijkwaardige positie in ten opzichte van hun kind. Zij hebben immers beiden het gezag en nemen samen beslissingen over belangrijke zaken aangaande de minderjarige. Een kind heeft geen schuld aan het uiteengaan van de ouders en is er bij gebaat dat beide ouders een rol van betekenis in zijn leven vormen. De positie van de niet gezaghebbende ouder is een zwakkere. Een ouder die alleen het gezag heeft, dient de andere ouder weliswaar te consulteren bij het nemen van belangrijke beslissingen aangaande de minderjarige, maar uiteindelijk is de gezaghebbende ouder degene die beslist. Bij het gezamenlijk gezag is gelijkwaardige betrokkenheid van beide ouders in beginsel gegarandeerd.
De rechtbank acht het in strijd met dit recht van het kind dat niet getoetst kan worden of het in zijn belang is dat de moeder weigert om gezamenlijk met de vader het gezag uit te oefenen. Ook sluit onderhavig verzoek aan bij de in artikel 1:253c BW opgenomen mogelijkheid dat een tot het gezag bevoegde vader van de minderjarige, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de kantonrechter kan verzoeken hem met het gezag over de minderjarige te belasten. Zou een dergelijk verzoek worden ingewilligd, dan leidt dat tot gezagswijziging in die zin dat de ouder die tot dusverre het gezag uitoefende, in casu de moeder, het gezag verliest ten gunste van de vader. Een redelijke uitleg van artikel 1:253c lid 1 BW brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich, dat waar de vader bij eenzijdig ingediend verzoek een gezagswijziging ten koste van de moeder kan vragen, hij ook geacht moet worden bij eenzijdig ingediend verzoek het mindere te kunnen vragen, te weten het gezamenlijk gezag.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen goede reden aan te voeren waarom het recht van de vader tot toegang tot de rechter in een situatie als de onderhavige zou moeten worden beperkt.
Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag
Thans dient beoordeeld te worden de vraag of het in het belang van de minderjarige wenselijk is het verzoek van de vader tot verkrijging van het gezamenlijk gezag, in te willigen.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hem een situatie wordt geboden waarin rust en duidelijkheid prevaleert, zodanig dat hij zich evenwichtig verder kan ontwikkelen en zo min mogelijk schade oploopt van het uiteengaan van zijn ouders.
De ouders dienen vanuit hun ouderlijke verantwoordelijkheid hieraan te werken, waarbij respect voor elkaar als ouders, ieder met hun eigen rol, voorop dient te staan. De vader zal daarbij oog behoren te hebben voor de rol en taken van de moeder als de verzorgende en opvoedende ouder, terwijl de moeder oog dient te hebben voor de rol die de vader in het leven van de minderjarigen vervult en in de toekomst zal vervullen.
Van groot belang hierbij is dat beide ouders in staat zijn om met elkaar over en weer in het belang van de minderjarige te overleggen en dat er sprake is van een wederzijds vertrouwen. Gebleken is echter dat er tussen de ouders sprake is van grote spanningen en dat de communicatie tussen hen ernstig is verstoord. Zij zijn niet in staat om op een juiste en verantwoorde wijze met elkaar over de minderjarige te communiceren. Illustratief is dat bijvoorbeeld afspraken over de mate van informatieverstrekking na een omgangsweekend worden vastgelegd in een convenant. Ook toekomstige conflicten over bijvoorbeeld de bijschrijving van de minderjarige in het paspoort van de vader zijn reeds gemeld. De ouders maken elkaar over en weer verwijten. Deze houding van de ouders kan het belang van de minderjarige schaden, terwijl evenmin te verwachten valt dat de ouders hier op korte termijn verbetering in aan zullen weten te brengen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het op dit moment niet wenselijk en in het belang van de minderjarige dat beide ouders worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De rechtbank zal daarom de verzoeken van de vader afwijzen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het door de vader verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.