ECLI:NL:RBZUT:2004:AR5611
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot gezamenlijk gezag over minderjarige na beëindiging niet-huwelijkse relatie
In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 10 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige kind, geboren uit een niet-huwelijkse relatie. De vader had de minderjarige erkend, terwijl de moeder van rechtswege belast was met het ouderlijk gezag. De vader verzocht de rechtbank om, op basis van artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek, gezamenlijk gezag te verkrijgen, ondanks het feit dat de moeder haar toestemming weigerde. De rechtbank oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de wet niet expliciet voorziet in een dergelijke situatie, en dat het in het belang van het kind is dat beide ouders hun verantwoordelijkheden kunnen uitoefenen.
De rechtbank benadrukte dat het gezamenlijk gezag een gelijkwaardige positie van beide ouders ten opzichte van het kind waarborgt. Echter, de communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord, wat de rechtbank als een negatief aspect beschouwde. De rechtbank concludeerde dat, gezien de spanningen en de onmogelijkheid tot goede communicatie, het niet wenselijk was om het verzoek van de vader in te willigen. De rechtbank wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat het in het belang van de minderjarige niet wenselijk was dat beide ouders gezamenlijk met het gezag belast zouden worden, gezien de huidige situatie.
De beslissing van de rechtbank was dat de vader niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag, en dat de moeder alleen belast bleef met het ouderlijk gezag. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W. Brands-Bottema en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.