RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/080361-03
Uitspraak d.d.: 29 november 2004
tegenspraak / oip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juli, 1 oktober en 16 november 2004.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting van 16 november 2004 is het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis toegewezen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2002
tot en met 19 januari 2004 in de gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol) en/of
Rotterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 lid 1 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) ander(en) in
of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 19 januari 2004 in de
gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol) en/of Rotterdam en/of Apeldoorn met
elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft/hebben gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven
verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 19 januari
2004 in de gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol) en/of Rotterdam en/of
Apeldoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) ander(en) geld te beheren en/of geld
over te maken (via Money transfers)
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juli 2002 tot en
met 19 januari 2004 in de gemeente(n) Haarlemmermeer en/of Rotterdam en/of
Apeldoorn, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een) ander(en) in
of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 19 januari 2004 in de
gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol) en/of Rotterdam en/of Apeldoorn met
elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen
van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1
juli 2002 tot en met 19 januari 2004 in de gemeente(n) Haarlemmermeer
(Schiphol) en/of Rotterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door voor die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of (een)
ander(en) geld te beheren en/of geld over te maken (via Money transfers)
art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot
en met 19 januari 2004 in de gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol) en/of
Rotterdam en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, (telkens) tezamen en
in vereniging met een ander of anderen (telkens) heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van [naam 2] en/of
[naam 3] en/of [naam 1] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of
een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van misdrijven namelijk:
- het opzettelijk brengen binnen het grondgebied van Nederland een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine, een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,
in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaine, zijnde cocaine, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Verweer nietige dagvaarding
Namens verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding wat betreft de feiten 1 en 2 nietig verklaard dient te worden, nu de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en de verdediging zich niet naar behoren heeft kunnen voorbereiden op de in die dagvaarding opgenomen strafrechtelijke verwijten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde de toets der kritiek kan doorstaan, voldoende feitelijk is omschreven en derhalve voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering;
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld, dat een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht heeft bestaan. Voor een organisatie in de zin van dit wetsartikel is vereist dat personen binnen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband handelen, alsmede dat dit handelen volgens gemeenschappelijke regels met het oog op een gemeenschappelijk doelstelling plaatsvindt. In dit geval wordt aan deze vereisten niet voldaan.
Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen voor bepaalde vaste patronen, zoals op het vlak van het regelen van importen van cocaïne vanuit de Antillen naar Nederland of het verkopen van cocaïne in Nederland, doch daartegenover staan evenzoveel ingevolge de Opiumwet strafbare feiten, gestaafd door wettige bewijsmiddelen, die door één of meer verdachten uit het onderzoek van het Valcoteam op ad-hoc-basis afzonderlijk dan wel in wisselende samenstelling en met steeds wisselende initiatiefnemers zijn begaan. De in het dossier doorklinkende suggestie, dat deze bewijsbare handelingen tegen de achtergrond van de ten laste gelegde organisatie moeten worden bezien en dat één en ander in samenhang behoort te leiden tot de conclusie, dat wettig en overtuigend bewijs bestaat voor de organisatie, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
Nog afgezien van de in het dossier aangetroffen vage, weinig diepgaande, verklaringen van enige verdachten over het bestaan van een organisatie, merkt de rechtbank ten slotte op, dat de opgevoerde verbanden tussen geldstromen, leveringen van drugs en contacten tussen verdachten te weinig concreet en specifiek zijn om op grond daarvan tot het bewijs van een organisatie te komen.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in september 2003 in de gemeente(n) Haarlemmermeer (Schiphol)
en/of Rotterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft
gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 in de gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las-te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne, een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Bovendien heeft hij bolletjes cocaïne in huis gehad. De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen de ingevoerde hoeveelheid van rond de 450 gram en de strafoplegging die doorgaans in soortgelijke gevallen van invoer wordt opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de hierna te melden bijzondere voorwaarde stellen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 63 (drieënzestig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Rotterdam, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. Van Hoorn, voorzitter, mrs. Van Lookeren Campagne en Feunekes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 november 2004.