ECLI:NL:RBZUT:2004:BV9697

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/961 AW
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen de gekozen uitgangspositie en het plaatsingsbesluit van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een ambtenaar, tegen de beslissing van de Korpschef van het Korps landelijke politiediensten, waarbij zijn bezwaarschrift tegen de gekozen uitgangspositie en het plaatsingsbesluit niet-ontvankelijk en ongegrond werd verklaard. Eiser was werkzaam in de functie van Beveiliger en had bezwaar gemaakt tegen de uitgangspositie die door de verweerder was vastgesteld. De rechtbank heeft op 7 juli 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser tegen de beslissing op het bezwaarschrift van 28 november 2002 gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beslissing met betrekking tot de uitgangspositie een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is. De rechtbank heeft de beslissing van de verweerder vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiser had eerder zijn zienswijzen kenbaar gemaakt, maar de verweerder had geen aanleiding gezien om van de gekozen uitgangspositie af te wijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de functie van Verantwoordelijk Beveiligingsambtenaar niet als zodanig bestond in de organisatie en dat de keuze voor de functie Beveiliger als uitgangspositie niet onterecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bezwaren van eiser tegen het plaatsingsbesluit voortvloeien uit zijn bezwaren tegen de uitgangspositie, die ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat eiser geen kosten heeft gemaakt die uitsluitend voortvloeiden uit de niet-ontvankelijkverklaring. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/961 AW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], wonende te Epe, eiser
en
de Korpschef van het Korps landelijke politiediensten, voor deze de directeur-generaal Openbare orde en Veiligheid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 6 juni 2003, waarbij:
a. het bezwaarschrift van eiser van 28 november 2002 tegen de beslissing op eisers
zienswijze van 21 oktober 2002 niet-ontvankelijk is verklaard en
b. het bezwaarschrift van eiser van 11 december 2002 tegen het plaatsingsbesluit van
18 november 2002 ongegrond is verklaard.
2. Feiten
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6 sub c, van het Reorganisatiestatuut KLPD 2002
heeft verweerder eiser bij brief van 8 juli 2002, meegedeeld dat op basis van dienstgegevens
als uitgangspositie voor eiser is vastgesteld de functie "Beveiliger" .
Voorts heeft verweerder meegedeeld dat die functie in de nieuwe organisatie in een gelijk of
groter aantal ongewijzigd terugkeert en het voornemen bestaat eiser volgens de directe
procedure in dezelfde functie in de nieuwe organisatie te plaatsen.
Eiser kon tot 2 september 2002 zienswijzen kenbaar maken.
Bij brief van 27 augustus 2002 heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij sedert 1 april 1996
operationeel-coördinerende taken verricht in de functie van Verantwoordelijk
Beveiligingsambtenaar en dat hij het daarom niet eens is met de gekozen uitgangspositie.
Bij brief van 21 oktober 2002 heeft verweerder meegedeeld geen aanleiding te zien uit te
gaan van een andere uitgangspositie en bij besluit van 18 november 2002 is eiser ingaande
1 december 2002 geplaatst in de functie van Beveiliger in schaal 8.
Bij brieven van 28 november 2002 en 11 december 2002 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen
de gekozen uitgangspositie en het plaatsingsbesluit.
Eiser is op 18 maart 2003 gehoord door de bezwaarschriftencommissie.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van 28 november 2002 nietontvankelijk verklaard op de grond dat het zich richt tegen een beslissing die niet op enig
rechtsgevolg is gericht en het bezwaarschrift van 11 december 2002 overeenkomstig het
advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiser heeft mW.mr. S.G. Volbeda, werkzaam bij Boulevard Heuvelink advocaten te
Arnhem, beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift d.d. 8 september 2003
vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een
verweerschrift ingezonden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten schriftelijk nader
uiteengezet.
Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van [eiser], geregistreerd onder
nummer 03/961 AW, ter zitting van 18 juni 2004, waar eiser in persoon is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Volbeda. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. P. Vriezen en H. Poortier.
4. Motivering
4.1 Plaatsing geschiedt volgens de directe, de korte of de lange procedure.
Het antwoord op de vraag welke procedure van toepassing is, is mede afhankelijk van de
uitgangspositie van de betrokken medewerker, terwijl de uitgangspositie, zeker in geval van
directe plaatsing, van overwegende invloed is op de plaatsingsbeslissing.
Eiser wordt derhalve door de keuze van de uitgangspositie rechtstreeks in zijn rechtspositie
geraakt. Met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari
2002 LJN AE0168 is de rechtbank dan ook van oordeel dat de beslissing met betrekking tot
de uitgangspositie een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is.
Het beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift van 28 november 2002 is dan ook
gegrond.
Nu verweerder eisers bezwaren tegen zijn uitgangspositie inhoudelijk heeft beoordeeld in het
kader van het bezwaarschrift tegen het plaatsingsbesluit, welk bezwaarschrift zich in wezen
ook tegen de uitgangspositie richt, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel
8:72, vierde lid, van de Awb te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit
waarbij het bezwaarschrift van 28 november 2002 niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2 Voor de uitgangspositie van de medewerker wordt, gelet op 11.6 van de
Uitvoeringsregeling, uitgegaan van de formele functie, tenzij anders is vastgelegd.
De formele functie is de functie die genoemd wordt in het aanstellings- of wijzigingsbesluit.
Eiser was aangesteld in de functie van Beveiliger.
Niet in geschil is dat de functie Verantwoordelijk Beveiligingsambtenaar niet als zodanig
bestond in de formatie van de Divisie Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, Afdeling
Koninklijke Beveiliging. Diverse pogingen om een functie tussen die van Beveiliger en van
Groepschef te creëren zijn in het verleden op niets uitgelopen en ook in de nieuwe
organisatie is niet voor een tussenniveau gekozen, hoewel de reorganisatie mede ten doel
had de formele functies in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkzaamheden en
de meer ervaren Beveiligers, naar de rechtbank aanneemt, structureel operationeelcoördinerende
werkzaamheden verrichtten en verrichten die tot de taakomschrijving van
Groepschefs behoren en daar ook een vergoeding voor hebben gekregen.
De oude organisatie kende en de nieuwe organisatie kent slechts de functies Beveiliger en
Groepschef, de werkzaamheden voor en na reorganisatie zijn identiek en de betreffende
medewerkers zijn één op één overgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat eiser feitelijk de functie van
Groepschef uitoefende. Het antwoord op de vraag of functieonderhoud diende plaats te
vinden kan hier in het midden blijven.
Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte de functie van Beveiliger als uitgangspositie
gekozen. Het bezwaarschrift tegen het besluit van 21 oktober 2002 is dan ook ongegrond.
4.3 De bezwaren van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de beslissing op het
bezwaarschrift tegen dat besluit vloeien geheel voort uit zijn bezwaren tegen de
uitgangspositie. Nu de bezwaren daartegen ongegrond zijn geeft het beroep tegen de
beslissing op het bezwaarschrift tegen het plaatsingsbesluit geen grond voor het oordeel dat
die beslissing is genomen in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of
enig rechtsbeginsel.
4.4 Hoewel het beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit van
21 oktober 2002 gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te
veroordelen in de proceskosten van eiser, nu verweerder in het kader van de beslissing op
het bezwaarschrift tegen het plaatsingsbesluit inhoudelijk op de bezwaren tegen de
uitgangspositie is ingegaan en eiser desondanks beroep heeft ingesteld.
Geoordeeld moet dan ook worden dat eiser geen kosten heeft gemaakt uitsluitend ten
gevolge van de niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel
8:75 van de Awb.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1.a gegrond;
vernietigt dat besluit;
verklaart het bezwaarschrift van 28 november 2002 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak
in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1. b. ongegrond;
gelast dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van € 116,-- aan eiser
vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep
worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2004 in
tegenwoordigheid van de griffier.