ECLI:NL:RBZUT:2005:AS3374

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/080231-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Bie
  • mrs. Follender Grossfeld
  • mr. Van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Apeldoornse drugsdealer tot gevangenisstraf met voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden

Op 18 januari 2005 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een Apeldoornse drugsdealer, die werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 juli 2004 tot en met 16 oktober 2004 in de gemeente Harderwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen cocaïne heeft verkocht en op 16 oktober 2004 ongeveer 10 gram cocaïne aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn toekomstplannen. Daarnaast is er een bijzondere voorwaarde opgelegd, waarbij de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de Stichting CAD, Ambulante Verslavingszorg. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 391,35 verbeurd wordt verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/080231-04
Uitspraak d.d.: 18 januari 2005
tegenspraak / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem Zuid.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2004
tot en met 16 oktober 2004 in de gemeente Harderwijk meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2004 in de gemeente Harderwijk tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2004 tot en met 16 oktober 2004 in de
gemeente Harderwijk meermalen,
telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 16 oktober 2004 in de gemeente Harderwijk opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 10 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte gedurende een periode van ongeveer drieënhalve maand heeft gehandeld in harddrugs waardoor werd bijgedragen tot de instandhouding van de verslaving van gebruikers, met alle gebruikelijke gevolgen van dien. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de toekomstplannen van verdachte en de steun, die hij ondervindt van zijn vriendin en zijn werkgever, acht de rechtbank naast een onvoorwaardelijk strafdeel ook een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats mede teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij de na te melden bijzondere voorwaarde stellen.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem (verdachte) toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerp geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezen verklaarde is verkregen.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 57 en 91 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting CAD, Ambulante Verslavingszorg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, geldsbedrag van € 391,35.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Follender Grossfeld en Van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2005.