RECHTBANK ZUTPHEN
Economische kamer
Parketnummer: 06/037750-03
Uitspraak d.d.: 9 februari 2005
Tegenspraak / medebrenging
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2005.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode september 2002 t/m 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, dode varkens en/of dode biggen, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking;
artikel 1a Wet op de economische delicten
art 4 lid 1 Destructiewet
2. hij op of omstreeks 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, varkens heeft gehouden op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 3 van het Varkensbesluit, aangezien een of meer zeugen en/of gelten aangebonden werd/werden gehouden; (parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten jo
artikel 3 Varkenbesluit
art 2 lid 2 Varkensbesluit
3. hij op of omstreeks 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, varkens heeft gehouden op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 4, tweede lid van het Varkensbesluit, aangezien de voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gebruiksvarkens (telkens) niet tenminste per varken met een gemiddeld gewicht van 50 tot 85 kg 0,80 m2 bedroeg, maar respectievelijk 0,36 m2 (hok 1) en/of 0,44 m2 (hok 2) en/of 0,49m2 (hok 3);
(parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten jo
artikel 4, tweede lid Varkenbesluit
art 2 lid 2 Varkensbesluit
4. hij op een of meer tijdstippen in de periode 01 maart 2003 tot en met 4 mei 2003 in de gemeente Voorst, de op zijn bedrijf aan de [adres] geboren varkens niet heeft gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd, aangezien op 13 mei 2003 een of meer (108) gespeende varkens niet was/waren gemerkt; (parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 29 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
5. hij in de gemeente Voorst, als houder van varkens, niet de afvoer van varkens van zijn bedrijf, gelegen aan of nabij de [adres], binnen twee dagen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gemeld, aangezien van de afvoer van varkens op of omstreeks 3 maart 2003 en/of 1 mei 2003 van verdachtes bedrijf op of omstreeks 12 mei 2003 nog geen melding was gedaan; (parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 32 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
6. hij in de gemeente Voorst, als houder van varkens, niet de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf, gelegen aan of nabij de [adres], binnen twee dagen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gemeld, aangezien van de afvoer van dode varkens in de periode van 16 januari 2003 tot en met 13 februari 2003 van verdachtes bedrijf op of omstreeks 12 mei 2003 nog geen melding was gedaan; (parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 32 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
7. hij op of omstreeks 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, op een bedrijf gelegen aan of nabij de [adres], 5, althans een aantal runderen heeft gehouden, die niet overeenkomstig artikel 13 jo artikel 15 van de "Regeling identificatie en registratie van dieren 2003" waren geidentificeerd en/of geregistreerd; (parketnr. 06.035689.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
8. hij op een of meer tijdstippen in de periode 01 juli 2003 tot en met september 2003 in de gemeente Voorst, de op zijn bedrijf aan de [adres] geboren varkens niet heeft gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend of zoveel eerder als zij van het bedrijf worden afgevoerd, aangezien op 1 oktober 2003 een of meer (120) gespeende varkens niet was/waren gemerkt; (parketnr. 06.035655.03)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 29 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
9. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 maart 2004 tot en met 1 april 2004 te Voorst, al dan niet opzettelijk, 4, althans een aantal varkens en/of een aantal (pasgeboren) biggen, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking; (parketnr. 06.035380.04)
art 4 lid 1 Destructiewet
10. hij in of omstreeks de periode 4 april 2004 tot en met 13 april 2004 in de gemeente Voorst, op een bedrijf gelegen aan of nabij de [adres], 6, althans een aantal runderen heeft gehouden, die niet overeenkomstig artikel 13 jo artikel 15 van de "Regeling identificatie en registratie van dieren 2003" waren geidentificeerd en/of geregistreerd; (parketnr. 06.035440.04)
artikel 1 Wet op de economische delicten
art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren 2003
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op tijdstippen in de periode september 2002 t/m 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, opzettelijk dode varkens en dode biggen, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking;
2. hij op 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, varkens heeft gehouden op zijn bedrijf gelegen aan de [adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 3 van het Varkensbesluit, aangezien zeugen aangebonden werden gehouden;
3. hij op 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, varkens heeft gehouden op zijn bedrijf gelegen aan de [adres], terwijl dit niet geschiedde overeenkomstig artikel 4, tweede lid van het Varkensbesluit, aangezien de voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor gebruiksvarkens niet tenminste per varken met een gemiddeld gewicht van 50 tot 85 kg 0,80 m2 bedroeg, maar respectievelijk 0,36 m2 (hok 1) en 0,44 m2 (hok 2) en 0,49m2 (hok 3);
4. hij in de periode 01 maart 2003 tot en met 4 mei 2003 in de gemeente Voorst, de op zijn bedrijf aan de [adres] geboren varkens niet heeft gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend, aangezien op 13 mei 2003 108 gespeende varkens niet waren gemerkt;
5. hij in de gemeente Voorst, als houder van varkens, niet de afvoer van varkens van zijn bedrijf, gelegen aan de [adres], binnen twee dagen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gemeld, aangezien van de afvoer van varkens op 3 maart 2003 en 1 mei 2003 van verdachtes bedrijf op 12 mei 2003 nog geen melding was gedaan;
6. hij in de gemeente Voorst, als houder van varkens, niet de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf, gelegen aan de [adres], binnen twee dagen aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft gemeld, aangezien van de afvoer van dode varkens in de periode van 16 januari 2003 tot en met 13 februari 2003 van verdachtes bedrijf op 12 mei 2003 nog geen melding was gedaan;
7. hij op 13 mei 2003 in de gemeente Voorst, op een bedrijf gelegen aan de [adres], 5 runderen heeft gehouden, die niet overeenkomstig artikel 13 jo artikel 15 van de "Regeling identificatie en registratie van dieren 2003" waren geïdentificeerd en geregistreerd;
8. hij in de periode 01 juli 2003 tot en met september 2003 in de gemeente Voorst, de op zijn bedrijf aan de [adres] geboren varkens niet heeft gemerkt binnen één week nadat zij zijn gespeend, aangezien op 1 oktober 2003 120 gespeende varkens niet waren gemerkt;
9. hij op tijdstippen in de periode 1 maart 2004 tot en met 1 april 2004 te Voorst, opzettelijk 4 varkens en een aantal pasgeboren biggen, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking;
10. hij in de periode 4 april 2004 tot en met 13 april 2004 in de gemeente Voorst, op een bedrijf gelegen aan de [adres], 6 runderen heeft gehouden, die niet overeenkomstig artikel 13 jo artikel 15 van de "Regeling identificatie en registratie van dieren 2003" waren geïdentificeerd en geregistreerd.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feiten 1 en 9 telkens:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
en de overtredingen:
feiten 2 en 3 telkens:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 35, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
feiten 4, 5, 6, 7, 8 en 10 telkens:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon, zijn draagkracht en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank ten aanzien van de bewezen verklaarde misdrijven een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden - met welke strafmodaliteit verdachte heeft ingestemd - op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen.
Ten aanzien van de bewezen verklaarde overtredingen zal de rechtbank telkens een geldboete opleggen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, om kosten te besparen, verscheidene malen dode varkens en biggen niet ter destructie heeft aangeboden, maar heeft gedumpt in de rivier de IJssel en andere watergangen en dat hij een aantal dieren heeft begraven rondom zijn bedrijf. Door de handelwijze van verdachte kon er gevaar ontstaan voor verspreiding van allerlei ziekten die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid en voor de gezondheid van veestapels die in de directe nabijheid van die wateren worden gehouden.
Voorts heeft verdachte de bedrijfsvoering niet overeenkomstig de regelgeving gevoerd door dieren gebonden en op voor hun aantal veel te kleine oppervlakten te huisvesten en de op zijn bedrijf geboren dieren niet te registreren, aan te melden en te merken, waardoor controle van verdachtes bedrijf met betrekking tot de betrokken regelingen werd bemoeilijkt.
Nu verdachte te kennen heeft gegeven zijn onderneming te willen voortzetten, zij het in afgeslankte vorm, acht de rechtbank ook de voorwaardelijke oplegging van de maatregel van stillegging van de onderneming passend en geboden.
De rechtbank gaat er van uit dat de werkstraf die in deze zaak zal worden opgelegd niet gelijktijdig, maar in aansluiting op de heden in de zaak met parketnummer 06/042404-03 opgelegde werkstraf kan worden verricht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen geldboetes rekening gehouden met de minimale draagkracht van verdachte en de omstandigheid dat de varkens die onder verdachte in beslag zijn genomen verbeurd zullen worden verklaard.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan..
De rechtbank heeft ook hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2, 6, 7 en 8 van de Wet op de economische delicten;
- 4 van de Destructiewet;
- 35, 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- 2, 3 en 4 van het Varkensbesluit;
- 13, 15, 29, 32 en 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
- voor feiten 1 en 9 tot:
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht
gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit
heeft schuldig gemaakt.
- de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
- voor feit 2 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 3 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 4 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 5 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 6 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 7 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 8 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- voor feit 10 tot:
een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
- Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 98 varkens.
- Gelast de stillegging van de onderneming van veroordeelde waarin de economische delicten zijn begaan voor de tijd van één jaar.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Elders en Van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2005.