ECLI:NL:RBZUT:2005:AS6120

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
54922 HAZA 03-536
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C.M. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vermeerdering van eis in een civiele procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die voormalige echtelieden zijn. De vrouw had haar eis vermeerderd met verschillende vorderingen, waaronder de verstrekking van een afschrift van de jaarrekening door de man en het stellen van een bankgarantie. De man voerde verweer tegen deze vermeerdering van eis, stellende dat de rechtbank gebonden was aan een eerder tussenvonnis en dat de eisvermeerdering in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat de eisvermeerdering in een laat stadium van de procedure was ingediend en niet onder de oorspronkelijke vorderingen viel. Dit zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, wat in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank besloot daarom de vermeerdering van eis van de vrouw buiten beschouwing te laten.

De rechtbank beoordeelde ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man had verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder taxatierapporten en balansen, maar de rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor de waarde van de onroerende goederen. De rechtbank hanteerde daarom de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaken per 22 maart 2000 als de meest relevante waarde. De rechtbank verdeelde de gemeenschap en bepaalde dat de man aan de vrouw een bedrag van € 27.215,66 moest betalen wegens overbedeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.C.M. Boon op 16 februari 2005. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle overige vorderingen werden afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector civiel
Rolnummer: 54922 HAZA 03-536
Uitspraak : 16 februari 2005
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis te Zwolle
en
[man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procureur: mr. A.J. Zeyl,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te Den Haag.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verdere verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 25 augustus 2004
­ de akte van de zijde van de man
­ de antwoordakte tevens houdende vermeerdering van eis in conventie van de zijde van de vrouw
­ de antwoordakte van de zijde van de man
­ het verzoek om vonnis.
2. De - vermeerderde - vordering in conventie
2.1 de vrouw heeft haar eis vermeerderd met de vordering dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a.
de man zal veroordelen om binnen één week na de vaststelling van de jaarrekening/jaarstukken door de maatschap [maatschapnaam], althans de maatschap waarvan de man deel uitmaakt, aan de vrouw een afschrift van de jaarrekening/jaarstukken te verstrekken;
b.
de man zal veroordelen om binnen één maand na het in dezen te wijzen vonnis een bankgarantie ten behoeve van de vrouw te stellen ten bedrage van € 50.000,00;
c.
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de man in gebreke blijft aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
d.
zal bepalen dat de vordering van de vrouw op de helft van de waarde van de goodwill mede omvat de aanspraken die voor de goodwill in de plaats treden.
3. Het verweer op de vermeerdering van eis in conventie
3.1 De man heeft tegen de aanvullende eis van de vrouw het navolgende aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank over de goodwill van de man, in het tussenvonnis van 25 augustus 2004, valt aan te merken als een eindvonnis, waaraan de rechtbank gebonden is, zodat die eis thans niet meer beoordeeld kan worden. Bovendien zou de beoordeling strijdig zijn met de goede procesorde als bedoeld in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv), waardoor de man
onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt, dan wel het geding onredelijk wordt vertraagd.
Hij concludeert tot afwijzing van het bij vermeerdering van eis gevorderde.
4. De verdere beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
4.1 Overgenomen en volhard wordt bij hetgeen in voornoemd vonnis is overwogen, met uitzondering van de berekening in 7.10 van dat vonnis, zoals hierna wordt overwogen in 4.7.
4.2 De eisvermeerdering van de vrouw is in een zeer laat stadium van de procedure ingediend en valt niet onder de oorspronkelijke vorderingen in conventie en reconventie tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vordering is gebaseerd op de overwegingen in het tussenvonnis van 25 augustus 2004.
In gaan op de eiswijziging zou, onder meer, betekenen dat de financiële situatie van de man en de (toekomstige) waarde van de goodwill, opnieuw moet worden onderzocht en beoordeeld, hetgeen de procedure, die reeds in een eindstadium is, zeer zou vertragen. De rechtbank acht dat in dit geval in strijd met een goede procesorde.
Bovendien past een eiswijziging naar aanleiding van een (aangekondigde) beslissing van de rechter niet in ons stelsel van procesrecht, nu voor die situaties de mogelijkheid bestaat om vooraf een subsidiaire eis in te stellen.
Op bovenstaande gronden zal de rechtbank de eisvermeerdering van de vrouw buiten beschouwing laten.
4.3 Bij akte heeft de man een balans van de [Maatschap] per 30 juni 2000 overgelegd, waaruit blijkt dat de onroerende zaken van de maatschap tezamen op die datum een boekwaarde hadden van € 342.680,29 (f 755.168,00). Daarnaast heeft de man de twee taxatierapporten d.d. 22 maart 2000 ter zake van de onroerende zaken van de maatschap overgelegd, waaruit blijkt dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van die zaken op 22 maart 2000 € 580.838,67 (f 746.000,00 + f 534.000,00) bedroeg. Daarbij is de gecorrigeerde vervangingswaarde omschreven als:
“(.....) het bedrag dat nodig is om een object weer in dezelfde staat als op de datum van de taxatie wordt aangetroffen aan te schaffen of te vervaardigen, gecorrigeerd met een afschrijving wegens technische en/of functionele veroudering en rekening houdend met de aard en bestemming van het object, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.”
Voorts blijkt uit de overgelegde brief van Makelaar [naam] d.d. 17 september 2004 aan de man, dat de term “gecorrigeerde vervangingswaarde” voorheen werd aangeduid met “going concernwaarde”. Bovendien blijkt uit die brief dat aan de brief van Makelaar [naam] een opdracht van de man ten grondslag lag, waarin gevraagd is om de waarde van de onroerende zaken per 1 april 2000, in het geval deze zouden worden verkocht ten behoeve van een ander gebruik/bestemming dan een dierenartspraktijk. De waarde in de Aanvulling Taxatierapporten d.d. 28 januari 2004 kan daarom niet beschouwd worden als de waarde in het economische verkeer, welke waarde de man volgens de afspraken bij de comparitie van partijen d.d.11 december 2003 zou opvragen. De waarde in het economische verkeer omvat immers ook de mogelijkheid dat de onroerende goederen verkocht worden ten behoeve van het (reeds bestaande) gebruik door een dierenartspraktijk; dat ligt zelfs voor de hand.
Nu de man ruimschoots in de gelegenheid is geweest om bewijsstukken van de waarde van de onroerende goederen in het economische verkeer per 1 juli 2000 over te leggen, doch hij dat heeft nagelaten, zal daarvoor de gecorrigeerde vervangingswaarde per 22 maart 2000 worden gehanteerd, omdat die waarde de waarde in het economische verkeer per 1 juli 2000 het meest benadert, temeer nu de man en zijn maatschap [maatschapnaam] voortzetten in de onroerende zaken.
4.4 Op grond van het voorgaande en de afspraken tussen partijen op 11 december 2003 bedragen de stille reserves met betrekking tot de onroerende zaken van de maatschap € 580.838,67(gecorrigeerde vervangingswaarde) minus € 342.680,29 (de boekwaarde), zijnde € 238.158,38. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort 1/6e deel daarvan, zijnde € 39.693,06, voor welk bedrag de stille reserves met betrekking tot de onroerende zaken van de maatschap zullen worden toegedeeld aan de man.
4.5 Met betrekking tot de drie polissen bij Nationale Nederlanden heeft de man de brief van Nationale Nederlanden d.d. 26 april 2001 overgelegd. Daaruit blijkt dat de te verdelen waarde daarvan respectievelijk € 10.054,01 (f 22.156,13), € 93.648,89
(f 206.375,00) en € 6.350,14 (f 13.993,86) bedraagt. Bij de afspraken tijdens de comparitie van partijen op 11 december 2003 zijn partijen er van uit gegaan dat in de maand december 2000 geen premies meer betaald zijn ter zake van voornoemde polissen. Nu geen van beide partijen hierover nog iets heeft opgemerkt, neemt de rechtbank aan dat dit het geval is. Op grond van bedoelde afspraken zullen de polissen voor de hiervoor genoemde bedragen aan de man worden toegedeeld.
4.6 De vrouw stelt dat de afkoopwaarde van de aan haar toe te delen RVS-polis met nummer [polisnummer] per januari 2004 € 613,00 bedraagt. Zij stelt voorts in haar antwoordakte van 20 oktober 2004 nog niet in staat te zijn (een bewijsstuk van) de waarde van de polis per 1 januari 2001 over te leggen.
De man heeft gesteld dat alle beleggingsfondsen door de malaise in 2002 zijn gehalveerd in waarde en dat het daarom gerechtvaardigd is om, zolang geen exacte cijfers bekend zijn, voor de waarde per 1 januari 2001 uit te gaan van een verdubbeling van de waarde per januari 2004, zijnde € 1.226,00.
Nu de vrouw ruimschoots in de gelegenheid is geweest om een bewijsstuk van de waarde van de polis per 1 januari 2001 over te leggen, doch zij dat heeft nagelaten, zal de rechtbank de waarde daarvan schatten. Blijkens de ten behoeve van de comparitie door de vrouw overgelegde berekeningsopgave d.d. 23 mei 2003, bedroeg de afkoopwaarde van de polis op die datum € 611,00. Gelet op de beleggingsmalaise in 2002 wordt er van uit gegaan dat de polis op 1 januari 2001 meer waard was, maar een verdubbeling komt de rechtbank overdreven voor. Om die reden zal de waarde van de polis per 1 januari 2001 worden geschat op € 1000,00, voor welk bedrag de polis aan de vrouw zal worden toegedeeld.
4.7 De man heeft nog gesteld dat er naar zijn mening een kennelijke vergissing is opgetreden in de optelling, zoals weergegeven in 7.10 van het tussenvonnis in deze zaak van 25 augustus 2004. De berekening van het door de vrouw aan de man terug te betalen bedrag ter zake de door de man in de periode 1 januari 2001 t/m juli 2001 mede ten behoeve van de vrouw betaalde rekeningen is inderdaad niet geheel vlekkeloos verlopen. Dat is niet zozeer te wijten aan een verkeerde optelling, als wel aan het feit dat productie 7 bij Conclusie van Dupliek in conventie tevens Antwoord Akte in reconventie daarbij zodanig geïnterpreteerd is dat de posten 1 t/m 11 zijn begrepen als zijnde betalingen die in 2000 hadden plaatsgevonden. Na de hernieuwde uitleg van de kant van de man is thans duidelijk dat alle posten van bedoelde productie zien op betalingen in 2001. Bovendien wordt in voornoemd vonnis ten onrechte gesuggereerd dat de vrouw later is teruggekomen van haar gedeeltelijke erkenning van de vordering van de man, namelijk voor de helft van de bedragen van de posten 1,4,9,10,12,26,36 en het gehele bedrag van de posten 23,37en 38, hetgeen volgens de vrouw neerkomt op een bedrag van € 1.507,90.
Op grond van deze verbeterde interpretatie en de gedeeltelijke erkenning van de vrouw, dient de berekening, zoals weergegeven in 7.10 van het tussenvonnis in deze zaak van 25 augustus 2004 te vervallen en heeft de rechtbank de navolgende nieuwe berekening gemaakt.
Ten aanzien van de posten 1,4,9,10,12,26,36,23,37en 38 dient de vrouw € 1.507,90 aan de man te voldoen. De man heeft dit bedrag iets hoger berekend. Het verschil zit in een iets groter restitutiebedrag DAP (post 12)voor de vrouw dat de man heeft opgegeven in de stukken bij de comparitie van partijen. De rechtbank gaat daarvan uit omdat genoemd restitutiebedrag later zonder nadere motivering in het nadeel van de vrouw gewijzigd is.
Ten aanzien van de posten 2,7,20,21,22,28,39,42,43,44,50,52 en 53 dient de vrouw de helft van de bedragen aan de man te voldoen, zijnde een bedrag van € 1.462,53.
Op grond van het bovenstaande zal worden bepaald dat de vrouw ter zake de door de man in de periode 1 januari 2001 t/m juli 2001 mede ten behoeve van de vrouw betaalde rekeningen in totaal een bedrag van € 2.970,43 zal dienen te voldoen dan wel dat de man dat bedrag kan verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is.
4.8 De vordering van de man ter zake van (de aanspraak van de vrouw op) de uitbetaling door de notaris van haar deel van de opbrengst van de woning, begrijpt de rechtbank aldus dat de man een beroep wil doen op verrekening met een vermeende schuld van de vrouw aan hem wegens door hem aan de vrouw mogelijk te veel betaalde alimentatie voor de kinderen. Daargelaten of een dergelijke verrekening überhaupt mogelijk is, zal de vordering worden afgewezen omdat de man deze onvoldoende heeft onderbouwd.
4.9 De door de man gevorderde wettelijke rente kan niet worden toegewezen omdat eerst thans is komen vast te staan welk bedrag de vrouw aan de man is verschuldigd en partijen er gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn dat zij het daarover in onderling overleg niet eens geworden zijn.
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de huwelijksgoederengemeenschap als volgt zal worden verdeeld:
aan de vrouw zal worden toegedeeld:
de helft van restant opbrengst van de woning plus rente PM + € 53.509,00
de polis rvs-verzekering € 1.000,00
de auto Mazda 323 (f 500,00) € 226,89
het saldo effectenrekening Rabobank € 149,26
het deel van de inboedel dat de vrouw op 11 december 2003
onder zich had behalve de Dopharma potten, Keulse potten en
de set oude gewichtjes PM
een vordering op de man ter waarde van de helft van de waarde
van de goodwill, welke vordering niet eerder opeisbaar is dan
nadat de man die goodwill uitbetaald heeft gekregen. PM
TOTAAL aan de vrouw ter waarde van PM + € 54.885,15
aan de man zal worden toegedeeld:
de helft van restant opbrengst van de woning plus rente PM + € 53.509,00
het maatschapkapitaal € 13.865,00
de stille reserves met betrekking tot de onroerende
zaken van de maatschap € 39.693,06
de stille reserves ter zake van de inventaris en de
bedrijfsmiddelen van de maatschap (f 13.140,00) € 5.962,67
de polis Nationale Nederlanden [nummer 1] € 10.054,01
de polis Nationale Nederlanden [nummer 2] € 93.648,89
de polis Nationale Nederlanden [nummer 3] € 6.350,14
de polis Zwitserleven (f 12.253,00) € 5.560,17
de auto Mazda 626 (f 10.500,00) € 4.764,69
het saldo van de spaarrekening € 454,00
het deel van de inboedel dat de man op 11 december 2003
onder zich had, alsmede de Dopharma potten,
Keulse potten en de set oude gewichtjes PM
het saldo van de Postbank debet € 908,34
de lening IBG debet € 1.575,55
de lening goodwill (f 250.000,00) debet € 113.445,05
de rekening advocaat (f 1.368,20) debet € 620,86
debetsaldo Fortisbank debet € 2.054,50
de waarde van de goodwill die de
man tezijnertijd uitbetaald zal krijgen PM
een schuld aan de vrouw ter waarde van de helft van de waarde
van de goodwill, welke schuld niet eerder voldaan behoeft te
worden dan nadat de man die goodwill uitbetaald heeft gekregen. debet PM
TOTAAL aan de man ter waarde van PM + € 115.257,33
4.11 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de totale waarde van de gemeenschap
€ 170.142,48 + PM bedraagt, zodat beide partijen recht hebben op goederen ter waarde van € 85.071,24 + PM. Nu uit bovenstaande optelling blijkt dat de aan de man toegedeelde goederen € 30.186,09 meer waard zijn, dient hij in beginsel dat meerdere aan de vrouw te voldoen. Daarmee kan evenwel nog verrekend worden het bedrag van € 2.970,43 dat de vrouw aan de man dient te voldoen ter zake de door de man in de periode 1 januari 2001 t/m juli 2001 mede ten behoeve van de vrouw betaalde rekeningen, zodat de man veroordeeld zal worden om wegens overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 27.215,66.
4.12 De proceskosten zullen, nu partijen voormalige echtelieden zijn, aldus worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.13 Hetgeen meer of anders is gevorderd, zal worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
laat de vermeerdering van eis van de vrouw buiten beschouwing;
verdeelt de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen als volgt:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
de helft van restant opbrengst van de woning plus rente,
de polis rvs-verzekering,
de auto Mazda 323,
het saldo effectenrekening Rabobank,
het deel van de inboedel dat de vrouw op 11 december 2003 onder zich had, behalve de Dopharma potten, Keulse potten en de set oude gewichtjes,
een vordering op de man ter waarde van de helft van de waarde van de goodwill, welke vordering niet eerder opeisbaar is dan nadat de man die goodwill uitbetaald heeft gekregen;
aan de man wordt toegedeeld:
de helft van restant opbrengst van de woning plus rente,
het maatschapkapitaal,
de stille reserves met betrekking tot de onroerende zaken van de maatschap,
de stille reserves ter zake van de inventaris en de bedrijfsmiddelen van de maatschap, de polis Nationale Nederlanden [nummer 1],
de polis Nationale Nederlanden [nummer 2],
de polis Nationale Nederlanden [nummer 3],
de polis Zwitserleven,
de auto Mazda 626,
het saldo van de spaarrekening,
het deel van de inboedel dat de man op 11 december 2003 onder zich had,
alsmede de Dopharma potten, Keulse potten, de set oude gewichtjes,
het saldo van de Postbank,
de lening IBG,
de lening goodwill,
de rekening advocaat,
debetsaldo Fortisbank
de waarde van de goodwill die de man tezijnertijd uitbetaald zal krijgen,
een schuld aan de vrouw ter waarde van de helft van de waarde van de goodwill, welke schuld niet eerder voldaan behoeft te worden dan nadat de man die goodwill uitbetaald heeft gekregen;
veroordeelt de man om aan de vrouw wegens overbedeling te betalen de som van
€ 27.215,66;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
Dit vonnis is gewezen door mr H.C.M. Boon en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2005.