ECLI:NL:RBZUT:2005:AT0772

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/037613-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Brouns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bedrijfsleider van speelcasino wegens overtreding van de Wet op de kansspelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de bedrijfsleider van een voormalig speelcasino in Apeldoorn. De verdachte, als bestuurder van de vereniging, werd beschuldigd van het opzettelijk openen van een speelcasino zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet op de kansspelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereniging op 11 en 16 september 2003 in een pand aan de Hoofdstraat in Apeldoorn een speelcasino heeft geëxploiteerd, waarbij deelnemers kansspelactiviteiten konden ontplooien zonder dat daarvoor een vergunning was verleend.

Tijdens de zittingen op 4 oktober 2004 en 21 februari 2005 zijn verschillende verweren van de verdediging behandeld. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vereniging inmiddels was ontbonden. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, aangezien de ontbinding van de vereniging niet tijdig was geregistreerd.

De rechtbank heeft ook de verzoeken om getuigen te horen afgewezen en geconcludeerd dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden activiteiten van de vereniging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor persoonlijke verrijking van de verdachte door de activiteiten van het speelcasino. Gezien de omstandigheden, waaronder de gevolgen van de sluiting van het casino voor de verdachte, werd de geldboete gematigd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Economisch politierechter
Parketnummer: 06/037613-04
Uitspraak d.d.: 7 maart 2005
Tegenspraak
Na aanhouding: verschenen: aanzegging
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
4 oktober 2004 en 21 februari 2005.
Ter terechtzitting van 4 oktober 2004 gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
- de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zijn verworpen;
- het verzoek om het horen van getuigen onder de nummers 1 tot en met 10 is afgewezen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
de vereniging [naam vereniging], op of omstreeks 11 en/of 16 september 2003 in de gemeente Apeldoorn in een pand, gelegen aan of nabij de Hoofdstraat, al dan niet opzettelijk een speelcasino geopend heeft gehad en aldus gelegenheid heeft gegeven, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend; zulks terwijl verdachte, als bestuurder van voornoemde vereniging, samen en in
vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
art 1 ahf/ond a Wet op de kansspelen
Parketnummer: 06/037613-04
Gevoerde verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging nu de verenging ontbonden is.
Naar het oordeel van de economische politierechter is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De officier van justitie heeft de vervolging aangevangen op een tijdstip voordat de ontbinding van de rechtspersoon jegens derden kenbaar is gemaakt, namelijk door registratie daarvan in het handelsregister op 27 september 2004.
De economische politierechter verwerpt het verweer.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging van verdachte wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Politie en gemeente waren op de hoogte van de activiteiten van de vereniging, wisten bovendien dat de vereniging niet over een vergunning beschikte en desondanks hebben zij al die tijd niet ingegrepen, meer nog, hebben zij de vereniging betrokken bij diverse plannen ter bevordering van o.m. de aantrekkelijkheid van Apeldoorn als uitgaanscentrum.
Ook dit verweer kan niet slagen. In de eerste plaats niet omdat de vergunning, althans het ontbreken ervan, waarop de tenlastelegging doelt, te weten de vergunning bedoeld bij de Wet op de kansspelen, niet de vergunning is ter zake waarvan de gemeente bevoegd is haar te verlenen, namelijk de exploitatievergunning. Handelen of stilzitten van de gemeente wat betreft laatstgenoemde vergunning staat los van de kansspelvergunning en raakt de officier van justitie derhalve niet in haar recht van vervolging van de vereniging.
In de tweede plaats heeft gedogend optreden van de politie niet tot gevolg dat de officier van justitie niet tot vervolging over mag gaan. De politie mag niet worden vereenzelvigd met het Openbaar ministerie. Voor het geval er van de zijde van de politie toezeggingen zijn gedaan, dan kunnen deze niet worden beschouwd als toezeggingen van de zijde van justitie.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
de vereniging [naam vereniging], op 11 en 16 september 2003 in de gemeente Apeldoorn in een pand, gelegen aan de Hoofdstraat, opzettelijk een speelcasino geopend heeft gehad en aldus gelegenheid heeft gegeven, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend; zulks terwijl verdachte, als bestuurder van voornoemde vereniging, samen en in vereniging met anderen, tot vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Parketnummer: 06/037613-04
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Medeplegen van feitelijk leiding geven aan: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens verdachte is aangevoerd dat er sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en afwezigheid van alle schuld. Verdachtes handelen is niet strafbaar geweest omdat er toestemming is verkregen van betrokken instanties voor de exploitatie van de speelvereniging.
De economische politierechter verwerpt dit nu, zoals hiervoor reeds overwogen, dit alles betrekking had op de door de gemeente te verlenen exploitatievergunning en niet op het thans bewezen verklaarde strafrechtelijk handelen door verdachte, namelijk overtreding van de Wet op de kansspelen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De economische politierechter heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De activiteiten van het speelcasino ‘[naam vereniging]’ waren weliswaar in strijd met de Wet op de kansspelen, maar werden langere tijd tenminste gedoogd. Het casino was ook aan de buitenkant als zodanig duidelijk kenbaar. Door het optreden van justitie is aan de activiteiten van de vereniging een einde gekomen. De voor de activiteiten benodigde inboedel en een aanzienlijk geldbedrag zijn in beslag genomen en definitief uit handen van de vereniging geraakt doordat zij gediend hebben als betaling voor een fiscale naheffing. Dit optreden van justitie en fiscus heeft voor de verdachte zulke verstrekkende gevolgen gehad (zij is daardoor immers haar baan als bedrijfsleidster kwijtgeraakt), dat dit optreden mede een punitief element in zich draagt, hetgeen reden moet zijn de straf te matigen. Voorts is een reden tot matiging het volgende. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de hoogte van de gevorderde geldstraf gemotiveerd door te wijzen op de persoonlijke verrijking van verdachte door het begaan van het strafbaar feit. Dat zulks het geval is, is, naar het oordeel van de economische politierechter, onvoldoende komen vast te staan. De economische politierechter zal daarom volstaan met een lagere geldboete.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen:
- 23, 24, 24c, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 1 en 31 van de Wet op de kansspelen.
Parketnummer: 06/037613-04
BESLISSING
De economische politierechter beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 1.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen mr. Brouns, economische politierechter, in tegenwoordigheid
van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2005.