ECLI:NL:RBZUT:2005:AT3841

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-1527 WET 229
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve beoordeling connexiteit schadebesluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 11 april 2005, gaat het om een ambtshalve beoordeling van de connexiteit van een schadebesluit. Eisers, wonende te Putten, hebben verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Putten, verzocht om maatregelen te nemen tegen overlast door voetballende jongeren. Na een afwijzing van hun verzoek in oktober 2002, hebben eisers bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van verweerder van 8 oktober 2002 niet kan worden gezien als een afwijzing van een aanvraag om bestuursdwang, omdat er geen aanvraag was gedaan. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard voor zover deze betrekking hebben op schade als gevolg van het niet tijdig nemen van maatregelen. De rechtbank bevestigt dat de beslissing van 4 maart 2003, waarin de bezwaren van eisers ongegrond werden verklaard, rechtmatig was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eisers ongegrond voor zover het ziet op schade als gevolg van het niet toepassen van bestuursdwang. Tevens wordt bepaald dat het betaalde griffierecht aan eisers wordt vergoed. De uitspraak benadrukt dat partijen de rechtsmacht van de bestuursrechter niet kunnen uitbreiden en dat de mogelijkheid tot vergoeding van proceskosten beperkt is tot beslissingen op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 04-1527 WET 229
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser] en tien anderen, allen wonende te Putten, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 september 2004.
2. Feiten
Bij brief van 19 juli 2002 hebben eisers verweerder verzocht om maatregelen ten einde de overlast door voetballende jongeren terug te dringen, kennelijk door middel van herinrichting van het plantsoen. Bij brief van 8 oktober 2002 heeft verweerder daarop afwijzend gereageerd.
Bij brief van 25 oktober 2002 hebben eisers vervolgens verzocht om aanpassing van de groenvoorziening teneinde de bestemming te handhaven.
Op 18 november 2002 is door mr. J.H. Hermsen namens eisers bezwaar gemaakt tegen verweerders beslissing van 8 oktober 2002, waarbij, aldus Hermsen, is geweigerd een handhavingsbesluit te nemen in verband met overtreding van bestemmingsplanvoorschriften en een bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening.
Bij besluit van 4 maart 2003, verzonden op 6 maart 2003, heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2002 in stand gelaten en meegedeeld dat de kosten van rechtsbijstand niet worden vergoed.
Op 12 juni 2003 is besloten tot maatregelen om het voetballen elders aantrekkelijker en op het plantsoen onaantrekkelijker te maken.
Het namens eisers tegen het besluit van 4 maart 2003 bij de rechtbank ingestelde beroep is bij brief van 10 juli 2003 ingetrokken.
Bij brief van 16 juni 2003 hebben eisers aan verweerder verzocht een budget van € 8.500,--
(waarvan € 8.000,-- advocaatkosten) beschikbaar te stellen om de uitgaven die zij hebben moeten doen te kunnen vergoeden, alsmede om een creatieve oplossing te zoeken om iets te doen met de vele uren die de bewoners aan deze zaak hebben moeten besteden.
Bij besluit van 25 juni 2003, verzonden 17 juli 2003, heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 27 augustus 2003 bezwaar gemaakt.
Bij het besluit van 30 januari 2004 (verzonden 5 februari 2004) heeft verweerder besloten het besluit van 25 juni 2003 te herroepen en besloten het verzoek van eisers van 16 juni 2003 door te sturen naar deze rechtbank om als beroepschrift behandeld te worden.
Namens eisers is op 5 maart 2004 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 april 2004, reg.nr. 04/341, is het beroep gegrond verklaard, is het besluit van 30 januari 2004 vernietigd en is verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 27 augustus 2003 te nemen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eisers heeft [eiser] beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De rechtbank heeft na daartoe van partijen verkregen toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten de zaak zonder behandeling ter zitting af te doen.
4. Motivering
4.1 Zoals de rechtbank in de uitspraak van 15 april 2004 heeft overwogen moet het verzoek van eisers van 16 juni 2003 worden gezien als een verzoek om een zuiver schadebesluit te nemen. Naar vaste jurisprudentie is een dergelijk besluit slechts vatbaar voor bezwaar en beroep voor zo ver ook de schadeoorzaak vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Als schadeoorzaak zien eisers het te lang uitstellen van maatregelen waartoe uiteindelijk op 12 juni 2003 is besloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2 Verweerders beslissing van 8 oktober 2002 kan, anders dan partijen aannemen, niet worden gezien als de afwijzing van een aanvraag om een bestuursdwang- of dwangsombesluit te nemen. Eisers hebben voor 8 oktober 2002 niet om een dergelijk besluit verzocht.
Hun advocaat heeft in het bezwaarschrift slechts gepretendeerd dat voor 8 oktober 2002 een dergelijk verzoek is gedaan. De beslissing van 8 oktober 2002, waarin geen rechtsmiddel is vermeld, is geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Het feit dat verweerder de bezwaren tegen die beslissing ongegrond heeft verklaard en de beslissing op bezwaar in rechte onaantastbaar is geworden is geen grond om in dit kader aan te nemen dat wel sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Het antwoord op de vraag of sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit staat niet ter vrije beschikking van partijen; zij kunnen de rechtsmacht van de bestuursrechter niet uitbreiden.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard voor zover als schadeoorzaak wordt gesteld het niet eerder nemen van feitelijke maatregelen met betrekking tot het plantsoen.
4.3 Verweerders besluit van 4 maart 2003 kan – gezien de inhoud van het bezwaarschrift - wel worden aangemerkt als de afwijzing van een aanvraag of een handhavingsbesluit te nemen. Het rechtsmiddel dat tegen dit besluit is ingediend is ingetrokken.
Niet kan worden gezegd dat verweerder de onrechtmatigheid van die beslissing heeft erkend door alsnog feitelijke maatregelen te treffen.
Die maatregelen zijn geen maatregelen die in het kader van de uitoefening van bestuursdwang hadden kunnen worden genomen.
De rechtbank moet dan ook uitgaan van de rechtmatigheid van de beslissing van 4 maart 2003. Gevolg daarvan is dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet heeft kunnen weigeren schade tengevolge van dit besluit te vergoeden.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de schade die eisers tengevolge van dat besluit stellen te hebben geleden, volgens opgave van eisers, bestaat uit advocaatkosten en een urenvergoeding voor eisers zelf.
Artikel 7:15 Awb luidt:
1. (...)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Hieruit volgt dat vergoeding van proceskosten uitsluitend plaats vindt in het kader van een beslissing op bezwaar. Eisers hebben die mogelijkheid laten schieten door het beroepschrift gericht tegen het besluit van 4 maart 2003 in te trekken zonder daarbij de vragen om een veroordeling in de proceskosten.
4.4 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb doen hetgeen verweerder had behoren te doen. Eisers wordt gewezen op de mogelijkheid de gemeente Putten in een procedure naar burgerlijk recht te dagvaarden ter zake van vergoeding van schade tengevolge het beweerdelijk niet tijdig nemen van feitelijke maatregelen.
Niet is gebleken dat eisers proceskosten hebben gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eisers alsnog niet-ontvankelijk voor zover het ziet op gestelde schade als gevolg van het niet tijdig nemen van feitelijke maatregelen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar van eisers alsnog ongegrond voor zover het ziet op gestelde schade als gevolg van het niet toepassen van bestuursdwang en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 136,= aan eisers vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. J.A. Lok en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2005
in tegenwoordigheid van de griffier.