ECLI:NL:RBZUT:2005:AT4667

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68738 KG ZA 05-83
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. Vrieze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijke geschil tussen Chopard en Wibra over verkoop en adverteren van parfums

In deze zaak vorderden de eisers, Chopard International S.A., Chopard Holding S.A. en Lancaster Group GmbH, in kort geding een verbod op de verkoop en reclame van hun parfums door Wibra Supermarkt B.V. en Wibra Holding B.V. De eisers stelden dat Wibra onrechtmatig handelde door Chopard-producten aan te bieden in een goedkopere marktsegment, wat schadelijk was voor het luxe imago van hun merken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers gegronde redenen hadden om zich te verzetten tegen de verkoop van hun producten door Wibra, omdat deze de exclusiviteit en reputatie van de merken in gevaar bracht. De rechter verbood Wibra om de producten in 'vergaarbakken' aan te bieden en om te adverteren met namaakproducten. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van dit verbod. De vordering tot afgifte van de producten werd afgewezen, omdat de verkoop niet volledig verboden werd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect had, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-gedingnummer: 68738 KG ZA 05-83
vonnis van : 13 april 2005
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht CHOPARD INTERNATIONAL S.A.,
gevestigd te Prangins, Zwitserland,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht CHOPARD HOLDING S.A.,
gevestigd te Fribourg, Zwitserland,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht LANCASTER GROUP GmbH,
gevestigd te Mainz, Bondsrepubliek Duitsland,
eisers bij dagvaarding van 22 maart 2005,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Amsterdam,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIBRA SUPERMARKT B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIBRA HOLDING B.V.,
beide gevestigd te Epe,
gedaagden,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. N.W. Mulder te Amsterdam.
Partijen worden hierna mede Chopard International, Chopard Holding, Lancaster en Wibra (beide gedaagden tot rechtsoverweging 4.1, daarna gedaagde 1) genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Eisers hebben onder overlegging van producties gedaagden gedagvaard tegen de openbare zitting van 30 maart 2005.
Ter zitting hebben gedaagden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid en/of tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van eisers in de proceskosten.
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht, waarna zij vonnis hebben gevraagd.
2. VASTSTAANDE FEITEN
De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn
erkend of niet - dan wel onvoldoende gemotiveerd - betwist.
2.1 Chopard International en Chopard Holding ontwikkelen en produceren cosmeticaproducten, waaronder parfum en eau de toilette met de merknaam “Madness”. De producten en merken van Chopard kenmerken zich in het algemeen door een exclusief imago.
2.2 Chopard International is bij uitsluiting gerechtigd tot de woordmerken “Chopard” en “Chopard Madness”, ingeschreven voor de warenklasse 3 (onder andere parfums en eau de toilette) en .
tot het beeldmerk “Chopard” voor de warenklassen 9, 16, 25 en 34.
2.3 Chopard Holding is bij uitsluiting gerechtigd tot het beeldmerk “man met vogel”, ingeschreven voor warenklasse 3.
2.4 Lancaster is bij uitsluiting gerechtigd tot het woordmerk “Lancaster” ingeschreven voor warenklasse 3.
2.5 In een in de Duitse taal opgestelde verklaring van 25 juni 2004 bevestigt “Le petit-Fils de L-U Chopard & Cie SA” dat “die Lancaster Group einen weltweiten Lizenzvertrag zur herstellung und Vertrieb von Chopard Cosmetica und Duftwässern” met hen heeft en dat Lancaster gerechtigd is “auch die notwendige rechtliche Verteidigung durchzuführen”.”
2.6 Wibra is eigenaar van een in Nederland en België actieve winkelketen die zich richt zich op detailhandel in kleding, textiel en allerhande artikelen in het goedkopere marktsegment.
2.7 Wibra heeft een partij artikelen uit de parfumlijn “Chopard Madness” gekocht van een handelaar. De oorspronkelijke vrachtbrief is ondertekend door de directeur van “Lancaster Logistics Europe”. Deze heeft tevens schriftelijk verklaard dat deze goederen van Duitsland naar Apeldoorn waren vervoerd.
2.8 In december 2004 heeft Wibra in een advertentie op de voorpagina van een door haar huis-aan-huis verspreide “kerstfolder” en door advertenties op www.wibra.nl en www.wibra.be Chopard producten van het merk “Madness” te koop aangeboden. Wibra heeft daarbij een door Wibra gecreëerd groen-wit logo gebuikt waarin het beeldmerk “man met vogel” van Chopard is gecombineerd met het onderschrift “Parfums Chopard Paris-Geneve Lancaster Group”.
2.9 De aldus aangeboden parfums van Chopard zijn ook daadwerkelijk in de winkels van Wibra verkocht.
2.10 Wibra is voornemens wederom parfums van Chopard te verkopen in het kader van een “moederdag-actie” en om daarvoor te adverteren.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 Eisers vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
gedaagden
1. zal veroordelen om onmiddellijk na betekening van het onderhavige vonnis te staken en gestaakt te houden iedere vorm van inbreuk op merken Chopard (waaronder “Madness”) - dan wel daarop gelijkende of daarmee overeenstemmende tekens of benamingen van de merken - alsmede elke openbaarmaking, vermenigvuldiging en gebruik van de desbetreffende producten en verpakkingsmaterialen (waaronder gebruik in reclamemateriaal en op websites);
2. zal verbieden om na betekening van het onderhavige vonnis op een wijze die afbreuk doet aan hun exclusieve imago Chopard producten (waaronder “Madness”) te verkopen, aan te bieden en/of daarvoor te adverteren (waaronder een verbod om deze producten te promoten, aan te bieden en te verkopen te midden van niet-soortgelijke producten in reclamefolders, advertenties en in de winkels van gedaagden);
3. zal veroordelen om de nog bestaande voorraad inbreukmakende producten, onder gedocumenteerde schriftelijke opgave van de aantallen, binnen twintig dagen na betekening van het onderhavige vonnis over te dragen aan eisers;
4. zal veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het onderhavige vonnis op eigen kosten in twee landelijke dagbladen een advertentie te plaatsen, van dezelfde grootte als de Chopard Madness-advertenties in de reclamebladen van gedaagden in de maand december 2004 zonder enige toevoeging en met de navolgende inhoud:
“Wibra heeft onrechtmatig gehandeld door in advertenties, haar reclamefolders en op haar websites afbeeldingen op te nemen van merkenrechtelijk en/of auteursrechtelijk beschermde tekens, verpakkingen en flesjes van de producten en de merken van Chopard. Aldus heeft Wibra tevens ten onrechte de indruk gewekt, dat zij erkend wederverkoper is van de producten van Chopard.
Voor deze gang van zaken biedt de directie van Wibra Supermarkten B.V. en Wibra Holding B.V. haar oprechte verontschuldigingen aan.”;
5. het onder 1 tot en met 4 gevorderde zal toewijzen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00, per overtreding dan wel (ter keuze van eisers) € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden in gebreke zijn met de naleving van het onderhavige vonnis;
6. gedaagden zal veroordelen tot betaling, binnen 10 dagen na betekening van het onderhavige vonnis, van een bedrag van € 25.000,00 althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de vergoeding van schade die eisers hebben geleden en nog steeds lijden door het inbreukmakend en onrechtmatig karakter van de handelingen en bedrijfsactiviteiten van gedaagden zoals beschreven in de dagvaarding;
1. gedaagden zal veroordelen tot betaling, binnen 10 dagen na betekening van het onderhavige vonnis, van een bedrag van € 25.000,00 althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de af te dragen winst die gedaagden hebben behaald met de verkoop van de producten van eisers;
8. gedaagden zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2 Aan deze vordering hebben eisers tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd.
Eisers hebben gegronde redenen om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, zolang hun rechten op grond van het merkenrecht niet zijn uitgeput in de zin van artikel 13A lid 9 van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (hierna: BMW). Door haar reclame en de wijze van verkoop brengt Wibra schade toe aan het luxe imago en de reputatie van het merk Chopard en voorts maakt Wibra op onrechtmatige wijze gebruik van de beschermde tekens van eisers. Wibra heeft bewust de suggestie willen wekken dat zij tot de officiële distributeurs van deze producten behoort.
De wijze waarop Wibra gebruik maakt van de afbeeldingen van de kubistische producten en kenmerkende verpakkingen van Chopard en de overige vormgeving van de folder maken bovendien inbreuk op de aan Chopard toekomende auteursrechten ten aanzien van de verpakkingen en de flesjes van Madness producten.
De combinatie van het ongeoorloofd gebruik van de merken en tekens en het degraderen van de Chopard-producten tot een huishoudelijk artikel is tot slot ook nog eens onrechtmatig jegens eisers. Zij lijden hierdoor schade, bestaande uit imago- en reputatie-afbreuk. Deze kan alleen enigszins worden beperkt door extra te investeren in marketing en reclame (advertenties kosten € 5.000,00 tot € 10.000,00). Mede gelet op de grootschaligheid van de verkoopactie van Wibra (advertenties op website, huis- aan-huis-verspreiding in Nederland en België en 225 filialen) worden de voorschotten op te vergoeden schade en af te dragen verkoopwinst telkens begroot op € 25.000,00.
Het is eisers bekend dat Wibra voornemens is om met moederdag wederom een grootschalige verkoopactie te organiseren rondom diverse Chopard-producten, zodat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen onder 1 tot en met 5. Ten aanzien van de gevorderde voorschotten is het spoedeisend belang erin gelegen dat zij wensen over te gaan tot het herstellen van de reputatie-schade.
3.3 Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover nodig, in het navolgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
Bevoegdheid
4.1 De voorzieningenrechter is op grond van artikel 37 van de BMW bevoegd om van het onderhavige merkenrechtelijke geschil kennis te nemen, nu gedaagden in het arrondissement van de rechtbank te Zutphen gevestigd zijn.
Ontvankelijkheid
4.2 Eisers hebben niets dan wel onvoldoende ingebracht tegen het verweer dat Wibra Holding (gedaagde sub 2), een beheer- en financieringsmaatschappij is die niets van doen heeft met de handelingen van gedaagde sub 1 (hierna: Wibra). Derhalve zullen zij niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen jegens gedaagde sub 2.
Merkenrecht.
toetsingskader
4.3 Niet dan wel onvoldoende is weersproken dat de door Wibra verkochte Chopard producten door eisers of met hun toestemming in de Europese Economische Ruimte (EER) in het verkeer zijn gebracht. Het merkenrecht omvat niet het recht zich te verzetten tegen gebruik van het merk voor de wederverkoop van die producten, tenzij er voor de houder gegronde redenen zijn zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren (artikel 13A lid 9 BMW).
4.4 Eisers hebben in hun pleitnota uitdrukkelijk aangeknoopt bij de in artikel 13A lid 9 BMW vervatte uitzonderingsregel (“verwijten Wibra niet dat zij Chopard-producten verkoopt” maar verzetten zich tegen “de ondoordachte en onrechtmatige wijze waarop”). Wibra kan niet worden gevolgd in haar stellingen dat eisers op deze “uitzonderingsregel” geen beroep kunnen doen omdat zij door het - kort gezegd - “dumpen” van de goederen geen gerechtvaardigd merkenrechtelijk belang (meer) hebben bij toewijzing van de vorderingen dat prevaleert boven het vrij verkeer van goederen als bedoeld in artikel 30 EG verdrag. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG dienen de ook in artikel 7 van Richtlijn 89/104/EEG neergelegde “uitzonderingsregel” en artikel 36 EG verdrag, volgens hetwelk de bepalingen van artikel 30 tot en met 34 geen beletsel vormen voor verboden of beperkingen van de invoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de industriële en commerciële eigendom, op identieke wijze uitgelegd te worden. Evenmin heeft Wibra aannemelijk gemaakt dat eisers bij toewijzing van de op voormelde “uitzonderingsregeling” gebaseerde vorderingen, met omzeiling van mededingingsregels een “selectief distributiestelsel” in kunnen voeren.
4.5 Kern van het geschil is derhalve of eisers gegronde redenen in voormelde zin aannemelijk hebben gemaakt. Zowel eisers als Wibra beroepen zich op hetgeen het Hof van Justitie daaromtrent naar aanleiding van artikel 7 van de Richtlijn 89/104/EG heeft overwogen in het Dior/Evora arrest (Hof van Justitie 4 november 1997, NJ 2001,132). Met name doen zij een beroep op de navolgende rechtsoverwegingen:
“43. Vervolgens moet worden vastgesteld, dat de aan de reputatie van het merk toegebrachte schade in beginsel voor de merkhouder een gegronde reden (....) kan zijn om zich te verzetten tegen de verdere verhandeling van de producten die door hem of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht (....)
44. Hieruit volgt, dat wanneer een wederverkoper gebruik maakt van een merk om de verdere verhandeling van de van het merk voorziene producten aan te kondigen, het gerechtvaardigd belang van de merkhouder om te worden beschermd tegen wederverkopers die zijn merk voor reclamedoeleinden gebruiken op een wijze die de reputatie van het merk zou kunnen schaden, moet worden afgewogen tegen het gerechtvaardigd belang van de wederverkoper om de betrokken producten te kunnen doorverkopen met gebruikmaking van de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze van adverteren.
45. In een geval waar het gaat om luxueuze en prestigieuze producten (....) mag de wederverkoper niet deloyaal handelen tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder. Hij moet dus trachten te voorkomen, dat zijn reclame de waarde van het merk aantast doordat zij de allure, het prestigieuze imago en de luxueuze uitstraling van de betrokken producten schaadt.
46. Vaststaat evenwel ook, dat het feit dat een wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige producten verkoopt die evenwel niet noodzakelijkerwijs van dezelfde kwaliteit zijn, voor van het merk voorzien producten gebruik maakt van de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze van adverteren, ook al komt deze niet overeen met de door de merkhouder zelf of zijn erkende wederverkopers gebruikte wijze, voor de merkhouder geen gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2, van de richtlijn is om zich tegen deze reclame te verzetten, tenzij wordt aangetoond, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van het merk in het reclamemateriaal van de wederverkoper de reputatie van het merk ernstig schaadt.
47. Dergelijke ernstige schade zou kunnen ontstaan doordat de wederverkoper niet heeft voorkomen, dat het merk in de door hem verspreide reclamefolder werd afgebeeld te midden van andere merken die ernstig afbreuk kunnen doen aan het imago dat de merkhouder rondom zijn merk heeft weten op te bouwen.”
4.6 Tevens beroepen beide partijen zich op het arrest BMW/Deenik (Hof van Justitie EG 23 februari 1999, IER 1999, 16), waarvan de relevante rechtsoverwegingen luiden:
“51. Een gegronde reden in de zin van art. 7 lid 2 van de richtlijn kan zijn, dat het merk in de reclame van de wederverkoper zo wordt gebruikt, dat de indruk kan ontstaan dat er een commerciële band tussen de wederverkoper en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere band tussen de twee ondernemingen bestaat.
52. Een dergelijke reclame is immers niet nodig om de verdere verhandeling van waren die door of met toestemming van de merkhouder onder het merk op de gemeenschapsmarkt zijn gebracht, en dus het doel van de uitputtingsregel van art. 7 van de richtlijn te verzekeren. Zij druist bovendien in tegen de verplichting, loyaal te handelen tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, en tast de waarde van het merk aan, doordat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan. Aldus komt zij in strijd met het specifieke voorwerp van het merkrecht, dat volgens de rechtspraak van het hof er met name in bestaat, de merkhouder te beschermen tegen concurrenten die de positie en de reputatie van het merk zouden willen misbruiken (zie met name arrest van 17 oktober 1990, HAG II, C-10/89, Jurispr. p. I-3711, punt 14).
53. Bestaat er echter geen gevaar, dat bij het publiek de indruk wordt gewekt dat er een commerciële band tussen de wederverkoper en de merkhouder bestaat, dan vormt het enkele feit dat het gebruik van het merk de wederverkoper een voordeel oplevert omdat de, overigens correcte en loyale, reclame voor de verkoop van de waren van het merk zijn eigen activiteit een kwaliteitsuitstraling geeft, geen gegronde reden in de zin van art. 7 lid 2 van de richtlijn.”
Gegronde redenen?
4.7 Hierna zal ten aanzien van de tegen de wijze van verkoop en adverteren van Wibra door eisers aangevoerde bezwaren worden beoordeeld of deze vallen aan te merken als “gegronde redenen” in de zin, die het Luxemburgse Hof in beide deels geciteerde arresten daaraan gegeven heeft.
De wijze waarop Wibra in haar reclame-uitingen gebruik maakt van de merken van eiseres.
4.8 Gelet op de ongeclausuleerde toezegging van Wibra dat zij het (eenmalig enkele maanden geleden gebruike) zelf gemaakte logo niet meer zal gebruiken, zal hetgeen is aangevoerd omtrent dit logo niet worden betrokken bij de onderhavige beoordeling. Er zijn geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat Wibra ter zake “te kwader trouw” heeft gehandeld of dat zij haar toezegging geen gestand zal doen.
4.9 Uit de door eisers overgelegde producties - zoals een advertentie - is voorts voldoende aannemelijk geworden dat de producten van Chopard een luxe en exclusief imago hebben. Dat “Madness” geen verkoopsucces was en/of reeds uit de handel is genomen - zoals door Wibra gesteld en door eisers betwist - zijn omstandigheden die aan dit imago op zichzelf niet afdoen. In het midden kan blijven of Wibra is aan te merken als een “wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige producten verkoopt” omdat Wibra als zij niet tot die categorie behoort aan dezelfde eisen behoort te voldoen.
4.10 Het imago van de Chopard-producten brengt met zich mee dat Wibra hiervoor op de in haar bedrijfssector gebruikelijke (minder luxueuze) wijze mag adverteren (waarbij verzorgingsartikelen en huishoudelijke artikelen samen in één folder staan), tenzij de merkhouder aantoont dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van het merk in het reclamemateriaal de reputatie van het merk ernstig schaadt.
4.11 Gelet op de samenstelling van de overgelegde Wibra-folders vrezen eisers onder meer dat zij in een reclamefolder kunnen worden geplaatst waarin Wibra tevens reclame maakt voor namaak-parfummerken als “Duna” (naar niet dan wel onvoldoende betwiste stellingen van eisers een kopie van “Dune” van Christian Dior). De gegrondheid van deze vrees is voldoende aannemelijk geworden, nu in diverse overgelegde Wibra-folders voor dergelijke “namaakparfums” wordt geadverteerd. Het adverteren voor eisers producten in een folder temidden van namaakmerken valt aan te merken als de in het Dior/Evora-arrest vermelde omstandigheid dat “de wederverkoper niet heeft voorkomen, dat het merk in de door hem verspreide reclamefolder werd afgebeeld te midden van andere merken die ernstig afbreuk kunnen doen aan het imago dat de merkhouder rondom zijn merk heeft weten op te bouwen.” Er bestaat dan ook aanleiding om dit te verbieden.
4.12 Dat door het in één folder aanbieden van Chopard-producten, goedkope kleding en artikelen als juskommen een dergelijke ernstige schade wordt toegebracht aan het merk, wordt onvoldoende aannemelijk geacht zodat het gevraagde verbod op dit punt niet zal worden toegewezen.
4.13 Eisers kunnen evenmin worden gevolgd in hun stelling dat gebruik van een halve voorpagina van de Wibra-folder om de producten- en de merknamen van Chopard af te beelden, op zichzelf een “gegronde reden” oplevert. Daaruit volgt ook nog niet de suggestie van een commerciële band tussen partijen.
De wijze waarop de producten zijn aangeboden in de filialen van Wibra.
4.14 Ter zitting hebben eisers gesteld dat zij zich niet verzetten tegen het aanbieden en verkopen van Chopard-producten, maar tegen de ondoordachte en onrechtmatige wijze waarop dit door Wibra gebeurt door bijvoorbeeld het aanbieden in “vergaarbakken” en op toonbanken temidden van restanten omgeven door aanprijzingen als “op=op en “aanbieding”. Voldoende aannemelijk is dat deze door eisers geschetste wijze van aanbieden deloyaal is in de zin van de hiervoor geciteerde rechtsoverweging 45 uit het Dior/Evora arrest. Een dergelijke wijze van aanbieden in de winkels van Chopard-producten zal dan ook aan Wibra worden verboden. De toezegging dat het een eenmalige situatie in één vestiging was ten gevolge van verbouwing en december-drukte, doet aan het voorgaande niet af. Hoewel Wibra van goede wil lijkt te zijn, wordt een “stok achter de deur” in de vorm van een met dwangsom versterkt verbod op zijn plaats geacht om al haar vestigingen - ook bij verbouwingen en drukte – “in het gareel” te houden.
Auteursrecht
4.15 Nu de auteursrechtelijke bescherming tegen verveelvoudiging van beschermde werken in het reclamemateriaal van de wederverkoper niet verder kan gaan dan de bescherming die in dezelfde omstandigheden aan de rechthebbende op een merkenrecht wordt verleend (rechtsoverweging 57 van voormeld Dior/Evora-arrest), behoeven de op het auteursrecht gebaseerde stellingen geen nadere bespreking.
Onrechtmatige daad
4.16 Voor zover eisers stellen dat het verkopen en adverteren door Wibra van/voor producten van Chopard - ook als dit niet in strijd is met merkenrecht en auteursrecht - als onrechtmatig valt aan te merken, hebben zij dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Voor het overige is de grondslag van de vordering uit onrechtmatige daad identiek aan de grondslag van de vorderingen uit hoofde van het merkenrecht en auteursrecht, zodat deze geen afzonderlijke beoordeling behoeven.
Afgifte goederen
4.17 Nu de verkoop van- en het adverteren voor Chopard-producten door Wibra op grond van het voorgaande niet zal worden verboden (zij het dat bepaalde restricties zullen worden aangebracht), bestaat er geen aanleiding om de vordering tot afgifte van deze producten toe te wijzen.
Rectificatie
4.18 Nu de voorgestelde tekst van de gevorderde rectificatie niet strookt met de constateringen van de voorzieningenrechter, zal deze vordering worden afgewezen – nog daargelaten het niet nader toegelichte daarvan te verwachten effect en de onoprechtheid van afgedwongen verontschuldigingen.
Spoedeisend belang
Voorschotten op de schadevergoeding en winstafdracht
4.19 Voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, moet de voorzieningenrechter volgens de Hoge Raad niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van eisers op Wibra voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden, welke meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Terughoudendheid acht de Hoge Raad geboden.
4.20 Dat herstel van reputatieschade een dergelijke “onverwijlde spoed” bij verkrijging van een schadevergoeding vergt, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor de winstafdracht geldt dat een voorschot moet worden afgewezen omdat deze gebaseerd is op de verworpen stelling, dat de verkoop van van eisers afkomstige producten reeds inbreuk op hun merkrechten maakte.
Overige vorderingen.
4.21 Het verweer dat eisers geen spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun overige vorderingen in de onderhavige procedure, wordt niet gevolgd. Zij vragen een voorziening die ertoe strekt herhaling te voorkomen van een inbreuk op een hun toekomende subjectief recht waarvan zij doorlopend schade ondervinden (verkopen van Chopard-producten door Wibra in een schadelijke entourage). Derhalve ligt het voor de hand dat zij een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben. De enkele omstandigheid dat zij enige tijd hebben laten verlopen voor het instellen van een verbodsvordering doet daar niet aan af (HR 29 juni 2001, IER 2001/41).
Dwangsommen
4.22 De gevraagde dwangsommen zullen worden vastgesteld en gemaximaliseerd als na te melden.
Proceskosten
4.23 De kosten van de onderhavige procedure zullen tussen partijen worden gecompenseerd, nu zij over en weer deels in het ongelijk zullen worden vastgesteld.
Artikel 260 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.24 De termijn als bedoeld in artikel 260 lid 1 Rv zal worden bepaald op zes maanden nadat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
5. BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
1. verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens gedaagde sub 2;
2. verbiedt Wibra om na betekening van het onderhavige vonnis producten voorzien van een van de merken waartoe ieder van eisers gerechtigd is in de categorie 3 (zoals vermeld onder de vaststaande feiten), in de Wibra-winkels aan te bieden in “vergaarbakken” en/of op toonbanken temidden van restanten en aanprijzingen als “op=op”;
3. veroordeelt Wibra tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat en elk filiaal waarin zij niet aan de hiervoor onder 2 genoemde veroordeling voldoet;
4. verbiedt Wibra producten voorzien van een van de merken waartoe ieder van eisers gerechtigd is in de categorie 3 (zoals vermeld onder de vaststaande feiten), in folders aan te bieden tezamen met namaak-parfummerken;
1. veroordeelt Wibra tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00 per oplage van folders waarin niet is voldaan aan het onder 4 gegeven verbod;
6. bepaalt het maximum van de in totaal krachtens dit vonnis te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 250.000,00;
7. bepaalt de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld op zes maanden na betekening van dit vonnis;
8. verklaart dit vonnis onder 2 tot en met 7 uitvoerbaar bij voorraad;
9. compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
10. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr.G. Vrieze, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.