ECLI:NL:RBZUT:2005:AT6320

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/080218-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Hoorn
  • mr. Van der Hooft
  • mr. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis in de zaak van de wreekster van Zuuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 27 mei 2005 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding wegens de ondergane voorlopige hechtenis van verzoekster, die werd verdacht van betrokkenheid bij de zaak van de zogenoemde wreekster van Zuuk. Het onderzoek naar verzoekster begon op basis van deze verdenking, maar de officier van justitie besloot haar niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs. Wel werd verzoekster vervolgd voor het hebben van een hennepkwekerij, die tijdens een doorzoeking in haar woning werd aangetroffen. Voor deze laatste zaak werd verzoekster veroordeeld en de dagen die zij in verzekering had doorgebracht, werden in mindering gebracht op haar straf.

De rechtbank oordeelde dat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, waardoor verzoekster niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding voor de inverzekeringstelling. De officier van justitie had zich verzet tegen de toekenning van immateriële schadevergoeding, stellende dat verzoekster niet ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekster een verzoek tot schadevergoeding indiende, de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordeling in de weg stonden aan de toekenning van een schadevergoeding.

Desondanks kende de rechtbank op billijkheidsgronden een vergoeding toe voor de kosten van het indienen van de verzoekschriften, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de samenhang van de strafbare feiten en de wijze waarop de officier van justitie deze had behandeld, bepalend waren voor de beslissing. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Hoorn, fungerend voorzitter, en mrs. Van der Hooft en Hemrica, in aanwezigheid van griffier Heebink.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Parketnummer: 06/080218-04
BVS-nummer: 05/29
Op 27 januari 2005 is ter griffie van deze rechtbank ingediend een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft de stukken bezien, waaronder de beslissing van de enkelvoudige kamer d.d. 5 april 2005 tot verwijzing naar de meervoudige kamer, alsmede het opgemaakte proces-verbaal van het verhandelde tijdens de behandeling door de enkelvoudige kamer.
Het verzoekschrift is in het openbaar behandeld door de raadkamer op 13 mei 2005. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Overwegingen
1. Tegen verzoekster is een gerechtelijk vooronderzoek geopend ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. In dat kader heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, een doorzoeking in de woning van verzoekster gehouden. Tijdens de doorzoeking is een hennepkwekerij ontdekt. Op verdenking van overtreding van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht is verzoekster krachtens een bevel tot inverzekeringstelling van haar vrijheid beroofd geweest van 30 juli 2004 tot en met 4 augustus 2004. Op 30 juli 2004 is er door de rechter-commissaris een bevel beperkingen opgelegd; die beperkingen hebben geduurd tot en met 4 augustus 2004.
2. Uit de stukken blijkt dat bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 2 februari 2005 verzoekster is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Verzoekster is veroordeeld tot een werkstraf met aftrek van de dagen die verzoekster in verzekering heeft doorgebracht. Het andere feit, overtreding van art. 285 b, is door de officier van justitie geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. Beide feiten zijn door de officier van justitie gevoegd opgenomen in een dossier onder één parketnummer.
3. In het tijdig ingekomen verzoekschrift wordt over de periode van de inverzekeringstelling een bedrag van € 3000,- voor geleden immateriële schade verzocht. Het bedrag dat verzocht wordt wijkt af van de gebruikelijke vergoeding, nu verzoekster van oordeel is dat er in verband met haar aanhouding grote media-aandacht is geweest, waarbij verzoekster is afgespiegeld als “de wreekster van Zuuk”, hetgeen tot grote spanningen en frustraties heeft geleid voor verzoekster. Door vele mensen wordt verzoekster nog immer als dader en wreekster van Zuuk beschouwd.
4. De officier van justitie heeft zich bij de behandeling in raadkamer verzet tegen toekenning van immateriële schade, nu zij van oordeel is dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar het vermelde onder de overwegingen 1. en 2. De officier van justitie is van oordeel dat verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek behoort te worden verklaard.
Subsidiair is de officier van justitie van oordeel dat verzoekster geen dubbel voordeel mag genieten, omdat zij op 2 februari 2005 door de politierechter in deze rechtbank is veroordeeld met betrekking tot artikel 3 van de Opiumwet tot een werkstraf van 60 uren met aftrek van de uren die verzoekster in inverzekeringstelling (met betrekking tot artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht) heeft doorgebracht. Meer subsidiair is de officier van justitie van oordeel dat, indien er al een vergoeding op haar plaats is, deze vergoeding volgens de normale richtlijnen dient te worden toegekend, omdat verzoekster zelf de media heeft gezocht.
5. Door en namens verzoekster is tijdens de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer nog het volgende aangevoerd. Verzoekster heeft de media pas opgezocht nadat er een uitzending van Opsporing Verzocht op televisie was geweest. Zij heeft dat gedaan om te laten zien dat zij niet degene was die gezocht werd.
6. Artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank een schadevergoeding kan toekennen op verzoek van de gewezen verdachte voor de schade welke hij tengevolge ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Met “zaak” in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering wordt gedoeld op de samenhang van strafbare feiten welke tezamen op een dagvaarding kunnen voorkomen, door welke ex artikel 258 van het Wetboek van Strafvordering de zaak ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt en waardoor het rechtsgeding een aanvang neemt. Ook strafbare feiten waarvan de officier van justitie de vervolging door sepot heeft beëindigd, behoren naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden tot de zaak te worden gerekend. Zulke omstandigheden doen zich in dit geval voor.
7. Beide feiten zijn onder één parketnummer door de officier van justitie opgenomen. In het kader van de vervolging ter zake van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht is tijdens de doorzoeking belastend materiaal betreffende de hennepkwekerij gevonden. Verdachte is gedurende de inverzekeringstelling mede gehoord over de hennepkwekerij ofschoon het bevel tot inverzekeringstelling beperkt was tot het meergenoemde misdrijf uit het Wetboek van Strafrecht. De politierechter heeft naar analogie van artikel 27, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht de tijd van in verzekering afgetrokken.
8. Zouden deze geschetste omstandigheden niet de conclusie kunnen schragen dat sprake is van één zaak, dan is de rechtbank in elk geval van oordeel, dat de toepassing van het genoemde artikel 27 in samenhang met de overige omstandigheden, zoals aangegeven onder overweging 7., de toekenning van een schadevergoeding in de weg staat. Ingeval immers het tegenovergestelde zou moeten worden aangenomen, zou dit in het onderhavige geval leiden tot de ongewenste situatie dat ingeval van dagvaarding mede ter zake van stalking het toekennen van schadevergoeding ingevolge de jurisprudentie niet mogelijk zou zijn terwijl bij een zorgvuldige beslissing tot sepot zulks wel aan de orde zou kunnen komen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
Wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Hoorn, fungerend voorzitter, mrs. Van der Hooft en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van Heebink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2005, welke beslissing door de voorzitter en de griffier is ondertekend.