ECLI:NL:RBZUT:2005:AT7004

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68906 KGZA 05-87
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring actio Pauliana en vernietigbaarheid van schenkingen tussen echtgenoten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 8 april 2005, staat de verjaring van de actio Pauliana centraal. De curator, mr. Petrus Stephanus Laurentius Peters, vordert de vernietiging van schenkingen die door de failliete [eiser] aan zijn echtgenote [gedaagde 1] zijn gedaan. De schenkingen zijn gedaan vóór 1 januari 2003, en volgens de wet waren schenkingen tussen echtelieden in die periode verboden, wat leidt tot de vraag of deze schenkingen vernietigbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de sanctie op deze schenkingen niet de nietigheid is, maar de vernietigbaarheid, die door de schenker ingeroepen moet worden. Aangezien niet is gebleken dat [eiser] dit vóór de genoemde datum heeft gedaan, zijn de schenkingen onaantastbaar geworden op basis van het overgangsrecht.

De curator stelt dat de rechtsvordering tot vernietiging van de schenkingen is verjaard, maar de rechtbank concludeert dat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de curator de bevoegdheid heeft om de vernietiging in te roepen. Dit was het geval op 20 januari 2005, waardoor de curator tijdig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator toe, waarbij [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk worden veroordeeld tot afgifte van de inboedel aan de curator. De rechtbank oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering, gezien de dreigende verkoop van de woning en de noodzaak om de inboedel veilig te stellen. De gedaagden worden ook veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
SECTOR CIVIEL
VOORZIENINGENRECHTER
Kort-gedingnummer: 68906 KGZA 05-87
vonnis van : 8 april 2005
Vonnis in kort geding in de zaak van:
mr. Petrus Stephanus Laurentius PETERS Q.Q.,
wonende te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser],
eiser,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. P.F. Schepel te Deventer
tegen:
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats], gemeente Brummen,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats], gemeente Brummen,
3. [gedaagde 3],
wonende te Chemin Champs Dodoz 16 Blonay, Zwitserland,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats], gemeente Brummen,
gedaagden,
allen vrijwillig verschenen bij hun procureur: mr. J.H. van den Sigtenhorst.
Eiser wordt hierna mede de curator genoemd. Gedaagden gezamenlijk worden hierna mede [gedaagden] genoemd. Gedaagde sub 1 wordt hierna mede [gedaagde 1] genoemd en gedaagden sub 2, 3 en 4 worden gezamenlijk mede de kinderen genoemd.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De curator heeft ter zitting heeft een concept dagvaarding en producties overgelegd. [gedaagden] hebben eveneens producties overgelegd. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij de curator een pleitnota in het geding heeft gebracht. De curator heeft ter zitting zijn eis gewijzigd. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2. VASTSTAANDE FEITEN
2.1 De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.3 [gedaagde 1] is de echtgenote van [eiser], hierna te noemen [eiser]. Zij zijn op 25 augustus 1972 getrouwd nadat zij bij akte van 24 augustus 1972 huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen op grond waarvan iedere gemeenschap van goederen tussen hen is uitgesloten. Gedaagden sub 2, 3 en 4 zijn de kinderen van [gedaagde 1] en [eiser].
2.4 Op zeker moment hebben [eiser] en [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten waarin zij verklaren dat de inboedelzaken die vermeld staan op de aan deze overeenkomst gehechte lijst, toebehoren aan [gedaagde 1]. Deze overeenkomst is niet gedateerd.
2.5 Op 31 december 1997 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een onderhandse akte opgemaakt. Bij deze akte hebben zij de inboedel, meubels en roerende goederen die zich bevinden in de woning van [eiser] en [gedaagde 1] aan [adres], hierna ook te noemen de woning, geschonken aan hun kinderen.
2.6 Bij vonnis van 20 januari 2005 van deze rechtbank is [eiser] in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser tot curator.
2.7 Bij brief van 9 maart 2005 aan de advocaat van [gedaagden] heeft de curator de ongedateerde overeenkomst en de schenking van 31 december 1997 buitengerechtelijk vernietigd.
2.8 De woning is door de eerste hypotheekhouder geveild en verkocht aan de buurman van [eiser] en [gedaagde 1]. Op uiterlijk 17 maart 2005 dient de koopsom te zijn betaald.
3. DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER
3.1 De curator vordert na wijziging eis, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk veroordeelt de door de curator aan te wijzen zaken, behorende tot de inboedel, die zich bevindt in de woning aan [adres] in de gemeente Brummen aan de curator of aan een door deze aan te wijzen derde af te geven met uitzondering van de zaken waarop op grond van artikel 447 Rv geen beslag mag worden gelegd en met uitzondering van de zaken die omschreven staan in de bij de akte houdende huwelijksvoorwaarden behorende staat van aanbrengsten van [gedaagde 1], indien en voor zover deze zaken nog aanwezig zijn, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat zij daarmee na betekening van dit vonnis in gebreke blijven;
2. [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk veroordeelt de overige in de bijlagen bij de akte van schenking van 31 december 1997 met bijlagen genoemde zaken, die zich niet meer in de woning aan [adres] in de gemeente Brummen bevinden, hetzij aan de curator af te geven, hetzij schriftelijk aan de curator te verklaren waar de zaken zijn gebleven onder bijvoeging van bewijsstukken, indien en voor zover voorhanden, op straffe van een dwangsom van € 10.00,-- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat zij daarmee één week na betekening van dit vonnis in gebreke blijven;
3. [gedaagde 1] en de kinderen veroordeelt de hiervoor onder 1. en 2. gevorderde afgifte aan en verkoop van (delen van) de inboedel door de curator te gehengen en te gedogen;
4. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2 Aan deze vordering heeft de curator tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd.
De ongedateerde overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] valt te duiden als een overeenkomst met als doel het schenken door [eiser] aan [gedaagde 1] van inboedelzaken die vermeld staan op de aan de overeenkomst gehechte lijsten. Indien vast komt te staan dat deze overeenkomst is gesloten vóór 1 januari 2003 betekent dit dat de schenking nietig is gelet op artikel 7A:1712 BW (1715 (oud)). Indien sprake is van een geldige overdracht is dit een schenking geweest als gevolg waarvaan de schuldeisers van [eiser] zijn benadeeld met welke omstandigheid [eiser] en [gedaagde 1] bekend waren. Ook door de schenking op 31 december 1997 aan de kinderen zijn de schuldeisers van [eiser] benadeeld hetgeen [eiser] wist of behoorde te weten. Als gevolg van de ingeroepen vernietiging van de ongedateerde schenking aan [gedaagde 1] en de op 31 december 1997 verrichte schenking aan de kinderen moet [eiser] als eigenaar van de inboedel worden beschouwd en dient de inboedel, voor zover die zich bevindt in de woning, op de voet van artikel 51, eerst lid Faillissementswet (Fw) aan de curator te worden teruggeven
3.3 Aangezien de veilingsom voor de woning uiterlijk 17 maart 2005 moet zijn voldaan, is het niet uitgesloten dat [eiser], [gedaagde 1] en de kinderen binnen afzienbare tijd dienen te verhuizen. In dit licht heeft de curator een spoedeisend belang bij de vordering aangezien voorkomen moet worden dat de inboedel vanuit de woning wordt weggevoerd naar een onbekende bestemming.
3.4 [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan.
4. DE BEOORDELING
4.1 Gelet op de vordering dient te worden beoordeeld of de door de curator per brief van 9 maart 2005 ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, hierna ook te noemen de faillissementspauliana, in een bodemprocedure - indien aangespannen - in stand blijft.
4.2 Als meest ver strekkende verweer hebben [gedaagden] aangevoerd dat de curator niet de nietigheid van de tussen [eiser] en [gedaagde 1] opgemaakte huwelijkse voorwaarden heeft kunnen inroepen omdat de mogelijkheid daartoe is verjaard.
Dit verweer zal wegens gebrek aan relevantie niet nader worden besproken. De curator heeft niet buitengerechtelijk de huwelijkse voorwaarden vernietigd maar de tussen [gedaagde 1] en [eiser] gesloten ongedateerde overeenkomst en de in 1997 gedane schenking aan de kinderen.
4.3 [gedaagden] hebben zich voorts beroepen op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de betreffende rechtshandelingen.
Maatgevend bij de beoordeling of de mogelijkheid voor de curator de faillissementspauliana in te roepen is verjaard, is artikel 3:52 BW. Hoewel dit artikel spreekt van een "rechtsvordering tot vernietiging van een handeling" heeft de inhoud van het artikel ook betekenis voor de buitengerechtelijke vernietiging zoals hier aan de orde is. Beoordeeld dient dus te worden of de curator op 9 maart 2005 de ongedateerde overeenkomst en de in 1997 gedane schenking aan de kinderen buitengerechtelijk heeft kunnen vernietigen.
Ingevolge artikel 3:52 lid 1 onder c verjaart de rechtsvordering van de curator drie jaar nadat de benadeling is ontdekt. Zoals uit de parlementaire geschiedenis (V.V. II Parl. Gesch. 3, p. 232 en 233) volgt, valt de pauliana-actie hieronder.
Nu de parlementaire geschiedenis voorts de volgende passage bevat: (zie N.v.W. Parl. Gesch. 3 p. 235 en p. 236)
"Er dient van te worden uitgegaan dat een korte (toen nog 1 jaar, rb) verjaringstermijn als waarom het hier gaat, niet behoort te gaan lopen, voordat de gerechtigde de aan verjaring onderhevige bevoegdheid daadwerkelijk kan uitoefenen. Ook de bepalingen onder a-c berusten op deze gedachte.
(...) krachtens de nu voorgestelde bepaling de verjaringstermijn van één jaar eerst begint te lopen nadat de bevoegdheid om de vernietigbaarheid in te roepen aan degenen aan wie deze bevoegdheid toekomt, "ten dienst is komen te staan".
(...)
Tevens kan zij dienen als een richtsnoer voor de uitleg van de bepalingen onder a-c, waarvan reeds werd opgemerkt dat zij als uitwerkingen van de hoofdregel onder d kunnen worden gezien
(...)"
dient te worden geconcludeerd dat de verjaringstermijn op 20 januari 2005, de dag dat de curator op grond van de Fw daartoe de bevoegdheid heeft verkregen, is gaan lopen zodat de curator ruimschoots binnen de daarvoor gestelde tijd de faillissementspauliana heeft ingeroepen.
4.4 Tegen de vordering hebben [gedaagden] ingebracht dat de ongedateerde overeenkomst als genoemd onder 2.4 tussen [eiser] en [gedaagde 1] geen schenking betrof maar een overeenkomst met als doel het nogmaals benadrukken dat de op de aangehechte lijsten vermelde zaken eigendom van [gedaagde 1] zijn. Nu deze lijsten echter aanzienlijk afwijken van de staat van aanbrengsten van [gedaagde 1] in 1971, [gedaagde 1] niet heeft ontkend dat [eiser] tegenover de curator meermalen heeft aangegeven dat zij tot medio 2002 geen inkomen en geen vermogen bezat, [gedaagde 1] niets heeft aangevoerd ter verklaring hoe zij tussen 1971 en het opmaken van de overeenkomst al deze zaken, die gezamenlijk meer dan ? 500.000,-- waard zijn, in haar bezit heeft gekregen en partijen in de preambule bij de overeenkomst uitdrukkelijk verklaren dat de zaken, vermeld op de aan deze akte gehechte en door hen ondertekende lijsten, in eigendom toebehoren aan [eiser], zal er vooralsnog van worden uitgegaan dat [eiser] door het sluiten van de overeenkomst heeft beoogd de op de lijsten vermelde zaken aan zijn vrouw te schenken.
4.5 Het argument van de curator dat de overeenkomst nietig is, indien komt vast te staan dat de overeenkomst is gesloten vóór 1 januari 2003, zal worden gepasseerd. Ingevolge artikel 7A:1712 BW (1715 (oud)) waren schenkingen tussen echtelieden verboden. In het licht van het doel van dit verbod - het beschermen van de ene echtenoot tegen de ander - dient de sanctie evenwel niet de nietigheid van de schenking te zijn maar de vernietigbaarheid ervan, in te roepen door de schenker. Nu niet gesteld of gebleken is dat [eiser] op enig moment vóór 1 januari 2003 hiertoe is overgegaan, is op grond van artikel 80 lid 1 Overgangswet NBW de schenking onaantastbaar.
4.6 Vereist voor het met succes kunnen instellen van de pauliana-actie in geval van door de failliet verrichte schenkingen is dat laatstgenoemd wist of behoorde te weten dat hij door deze rechtshandelingen zijn schuldeisers benadeelde.
De curator heeft in verband met zijn subsidiaire stelling dat [eiser] wist dat hij door deze ongedateerde schenking schuldeisers benadeelde, de volgende feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
- Op 17 september 1988 heeft [eiser] de woning aan de [naam stichting] overgedragen. Bij vonnis van 24 oktober 2001 is deze overdracht vernietigd wegens het paulianeuze karakter ervan.
- Op zeker moment is op de woning een hypotheek gevestigd tot een maximum van ? 1.00.000,-- ten guste van [vennootschap 1] en tot zekerheid voor aan [eiser] verstrekte geldleningen; [gedaagde 1] is tot begin 2005 de enige bestuurder van deze stichting geweest.
- [eiser] verkreeg bij beschikking van 7 juli 1993 voorlopig surseance van betaling die bij beschikking van 27 april 1995 is ingetrokken.
- Van 21 februari 1989 respectievelijk 31 maart 1989 tot en met 15 juni 1993 zijn [gedaagde 1] en [eiser] bestuurder geweest van [vennootschap 2] te Eerbeek. Deze vennootschap is bij vonnis van 9 februari 1995 in staat van faillissement verklaard. Op 26 april 1995 is met [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [eiser] ? 150.000,-- aan de boedel diende te betalen. Dit bedrag is pas op 17 juni 1997 betaald nadat het faillissement van [eiser] was aangevraagd.
- Bij dagvaarding van 14 mei 1998 zijn [eiser] en [gedaagde 1] aangesproken tot betaling van het tekort in het faillissement van [vennootschap 2] wegens bestuurdersaansprakelijkheid. In deze zaak heeft op 17 februari 2000 pleidooi plaatsgevonden.
4.7 In geval er vanuit gegaan zou moeten worden dat de ongedateerde overeenkomst in 1991 zou zijn gesloten en deze overeenkomst als een schenking aan [gedaagde 1] zou moeten worden gekwalificeerd ,geldt dat in het licht van al het voorgaande vooralsnog in voldoende mate is komen vast te staan dat [eiser] toen wist dat hij door deze rechtshandeling (toekomstige) schuldeisers benadeelde in hun verhaalsmogelijkheden waarmee ook voldoende aannemelijk wordt geacht dat de door de curator ingeroepen nietigheid van deze schenking in een bodemprocedure stand zal houden.
4.8 Terzake de buitengerechtelijke vernietiging van de schenking in 1997 aan de kinderen hebben [gedaagden] aangevoerd dat deze geen doel dient te treffen nu alle geschonken goederen aan [gedaagde 1] toebehoorden. [eiser] heeft met de schenking niets te maken gehad en de schenking is louter in het kader van "estate planning" verricht.
De schriftelijk vastgelegde overeenkomst luidt als volgt - voor zover relevant -"
"Onderhandse akte van schenking
Hiermede verklaren wij [gedaagde 1] en [eiser]
(...)
de inboedel - meubels en roerende goederen die zich bevinden in het pand [adres] (...) en die ons, ieder voor zich, rechtens toebehoren"
Uit deze passage kan worden opgemaakt dat in ieder geval [eiser] zichzelf - naast [gedaagde 1] - op het moment van de schenking als eigenaar van de zaken beschouwde. Het in dit verband door [gedaagden] gedane beroep op de omstandigheid dat [eiser] zich hierin heeft vergist, zal wegens de onaannemelijkheid ervan, worden gepasseerd. De curator heeft ter zitting onbestreden vermeld dat [eiser] een netwerk van vennootschappen heeft en een overzicht getoond, zodat het tegen die achtergrond niet waarschijnlijk is dat iemand met zo'n expertise op financieel gebied een dergelijke vergissing zou begaan. [gedaagden] heeft verder geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die op zijn minst een aanwijzing kunnen vormen voor de omstandigheid dat zij de enige eigenaresse was, zodat voorshands van het eigenaarschap van [eiser] ten tijde van de schenking zal worden uitgegaan.
4.9 Nu [eiser] deze schenking eveneens heeft verricht in de periode waarin de hiervoor onder 4.6 vermelde gebeurtenissen hebben plaats gevonden, geldt ook hier dat voldoende aannemelijk is geworden dat hij wist dat hij door deze rechtshandeling (toekomstige) schuldeisers benadeelde in hun verhaalsmogelijkheden. Terzake deze schenking geldt dan ook dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de door de curator ingeroepen nietigheid van de schenking in een bodemprocedure zal stand houden.
4.10 Voor het geval geoordeeld zou worden als hiervoor weergegeven heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat de fiscus conservatoir beslag op de inboedel heeft gelegd voor eventueel door haar te betalen aanslagen. Indien nu de curator wordt toegestaan de inboedel mee te nemen wordt het - zo stelt [gedaagde 1] - haar onmogelijk gemaakt deze aanslagen te voldoen als ze onherroepelijk worden.
Ook dit verweer treft geen doel nu ervan uit dient te worden gegaan - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - dat de inboedelgoederen [eiser] toebehoren en niet [gedaagde 1] terwijl bovendien niet is tegengesproken dat de fiscus het beslag ten gunste van de curator zal laten vallen.
4.11 [gedaagde 1] heeft in dit verband nog bepleit dat het dan toch niet zo kan zijn dat de curator door het huis gaat lopen en willekeurig mag aanwijzen wat hij mee wil nemen. Nu de curator echter zijn vordering aldus heeft ingekleed dat de zaken waarop op grond van artikel 447 Rv geen beslag mag worden gelegd, worden uitgezonderd en zijn vordering in de procedure heeft aangepast in die zin dat deze geen betrekking heeft op zaken die omschreven staan in de staat van aanbrengsten van [gedaagde 1], zal ook dit argument wegens gebrek aan belang worden gepasseerd.
4.12 De curator heeft in voldoende mate aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben. Zoals hiervoor vermeld heeft de eerste hypotheekhouder de woning verkocht aan de buurman van [eiser] en [gedaagde 1] en moet de veilingsom op 17 maart 2005 zijn betaald. De opmerking van de curator dat het tegen deze achtergrond waarschijnlijk is dat [eiser] en [gedaagde 1] op korte termijn zullen moeten verhuizen is dan ook terecht gemaakt.
[gedaagden] hebben hiertegen aangevoerd dat hun buurman bereid is het huis aan hen te verhuren. Nu [gedaagden] echter geen enkel stuk hebben geproduceerd waar dit uit blijkt en zij voorts niet hebben bestreden dat zij in Zwitserland een huis tot hun beschikking hebben, wordt met de curator geoordeeld dat hij voldoende belang heeft met de spoedige afgifte van de onderhavige boedel.
4.13 Tot slot wordt geconcludeerd dat het verweer van [gedaagden] dat de zaak wegens de gecompliceerdheid ervan zich niet leent voor een procedure als hier aan de orde, reeds door hetgeen hiervoor is overwogen wordt gelogenstraft.
4.14 De vordering zal dan ook worden toegewezen met dien verstande dat de te verbeuren dwangsommen worden gemaximeerd.
4.15 [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
I. veroordeelt [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk de door de curator aan te wijzen zaken, behorende tot de inboedel, die zich bevindt in de woning aan [adres] in de gemeente Brummen, aan de curator of aan een door deze aan te wijzen derde af te geven met uitzondering van de zaken waarop op grond van artikel 447 Rv geen beslag mag worden gelegd en met uitzondering van de zaken die omschreven staan in de bij de akte houdende huwelijksvoorwaarden behorende staat van aanbrengsten van [gedaagde 1] indien en voor zover deze zaken nog aanwezig zijn;
II. veroordeelt [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk de overige in de bijlagen bij de akte van schenking van 31 december 1997 met bijlagen genoemde zaken, die zich niet meer in de woning aan [adres] in de gemeente Brummen bevinden, hetzij aan de curator af te geven, hetzij schriftelijk aan de curator te verklaren waar de zaken zijn gebleven onder bijvoeging van bewijsstukken indien en voor zover voorhanden;
III. bepaalt dat [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 10.000,-- per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum van € 300.000,-- dat zij met de hiervoor onder I. en II. vermelde veroordeling na betekening van dit vonnis in gebreke blijven;
IV. veroordeelt [gedaagde 1] en de kinderen te gehengen en te gedogen dat de curator de hiervoor onder I. en II. genoemde goederen verkoopt;
V. veroordeelt [gedaagde 1] en de kinderen hoofdelijk in de kosten van het geding die voor zover gevallen aan de zijde van de curator tot op deze uitspraak worden begroot op € 244,-- wegens verschotten en € 816,-- wegens salaris procureur;
VI verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VII wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. D. Vergunst, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2005 in tegenwoordigheid van mr. H.C. Wichers Hoeth, griffier.