ECLI:NL:RBZUT:2005:AT7142

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/037820-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Harreveld
  • J. van der Hooft
  • M. van Hoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overproductie van dierlijke meststoffen bestraft met een deels voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 8 juni 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een besloten vennootschap, die werd beschuldigd van het medeplegen van overproductie van dierlijke meststoffen. De verdachte had in de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 in Laren, gemeente Lochem, opzettelijk de productie van dierlijke meststoffen van pluimvee uitgebreid, terwijl de productie op haar bedrijf groter was dan de toegestane hoeveelheid van 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar. Dit gebeurde op meerdere bedrijven, gelegen aan verschillende straten, en leidde tot overtredingen van artikel 55 lid 1 van de Meststoffenwet.

De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten voor de jaren 1999 en 2000. Voor de jaren 2001 en 2002 kon de verdachte niet worden vervolgd, omdat niet aan alle bestanddelen van de wet was voldaan. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke geldboete op van € 15.000,--, waarvan € 10.000,-- niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit.

Bij de straftoemeting hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de schade aan het milieu door overbemesting, en de lange termijn tussen de pleegperiode en de berechting. De verdachte had geprobeerd de illegale praktijken te verdoezelen door onjuiste registratie van gegevens, wat leidde tot het ontlopen van heffingen. De rechtbank vond dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans op overproductie, ondanks haar pogingen om de AID in te lichten over mogelijke gevolgen. De rechtbank achtte een hogere straf dan door de officier van justitie gevorderd passend, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 06/037820-04
Uitspraak d.d.: 8 juni 2005
Verstek / dnip
Na aanhouding: niet verschenen, onip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
de besloten vennootschap [vennootschap],
gevestigd te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2005.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in het jaar 1999, 2000, 2001 en/of 2002 te Laren, gemeente Lochem,
(telkens) samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen,
al dan niet opzettelijk, op één of meer bedrijven, gelegen aan de [straatnaam]
en/of [straatnaam 2], de produktie van dierlijke meststoffen (van pluimvee) heeft
uitgebreid, zulks terwijl (telkens) de produktie van dierlijke meststoffen op
verdachtes bedrijf groter was of daarmede groter werd dan 125 kilogram fosfaat
per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond;
art 55 lid 1 Meststoffenwet
ALTHANS, dat
zij in het jaar 1999, 2000, 2001 en/of 2002 te Laren, gemeente Lochem,
(telkens) samen en in vereniging met anderen of een ander dan wel alleen,
terwijl geen productie van dierlijke meststoffen op één of meer bedrijven,
gelegen aan de [straatnaam] en/of [straatnaam 2], plaatsvond, al dan niet
opzettelijk dierlijke meststoffen heeft geproduceerd in een grotere
hoeveelheid dan 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar van de tot
voornoemd(e) bedrijf/bedrijven behorende oppervlakte landbouwgrond;
art 55 lid 1 Meststoffenwet
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in het jaar 1999, 2000, 2001 en 2002 te Laren, gemeente Lochem, telkens samen en in vereniging met anderen opzettelijk, op bedrijven, gelegen aan de [straatnaam] en [straatnaam 2], de produktie van dierlijke meststoffen van pluimvee heeft uitgebreid, zulks terwijl telkens de produktie van dierlijke meststoffen op verdachtes bedrijf groter was dan 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 levert op een feit strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Meststoffenwet zoals die alstoen luidde.
De Meststoffenwet is met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd. Vanaf dat moment is het krachtens artikel 58c van die wet verboden een grotere hoeveelheid mest afkomstig van kippen en kalkoenen te produceren dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Nu in het bewezenverklaarde met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 niet alle bestanddelen zijn opgenomen van 58c van de Meststoffenwet, kan het bewezenverklaarde ten aanzien van die jaren niet worden gekwalificeerd en dient verdachte in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezene met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 levert op het misdrijf:
- Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en haar mededaders hebben opzettelijk te grote hoeveelheden vleeskuikens opgezet en daardoor grotere hoeveelheden mest geproduceerd dan voor die bedrijven was toegestaan. Deze illegale praktijken werden verdoezeld door onjuiste registratie van gegevens. De overproductie is daardoor voor een groot deel buiten de mestboekhouding
gehouden en op deze wijze onttrokken aan de controle door de toezichthoudende instanties. Daardoor werd voorkomen dat er heffingen dienden te worden betaald.
Verdachte heeft door haar handelen bijgedragen aan de schade die door overbemesting aan het milieu wordt toegebracht. Hoewel verdachtes financiële belang slechts was gelegen in het kunnen ontvangen van een vaste maandelijkse vergoeding voor de huisvesting van het pluimvee, laten de aard van de gedraging en de bewijsmiddelen, in samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat verdachte zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de overproductie zou plaatsvinden en zou blijven doorgaan.
De door verdachte benadrukte omstandigheid, dat zij de AID eigener beweging reeds vroegtijdig inlichtte en ook jegens haar contractpartners liet blijken, dat zij voor de gevolgen van eventuele overproductie verantwoordelijk zouden zijn, vermag de rechtbank niet tot een ander oordeel te leiden, nu verdachte – gelet op haar juridische en feitelijke mogelijkheden – niet kon volstaan met zich op deze wijze “in te dekken”.
De rechtbank acht een hogere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd passend en geboden, waarbij overigens opmerking verdient dat de gevorderde straf – een geldboete van € 5.000,-- - kennelijk op een vergissing berust, nu de daarbij vermelde berekening op een veelvoud zou uitkomen. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de – niet aan verdachte te wijten – lange termijn tussen de pleegperiode en berechting.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke geldboete op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 1, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 47, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 55 van de Meststoffenwet.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 niet strafbaar en ontslaat verdachte voor dit deel van alle rechtsvervolging.
Verklaart het bewezenverklaarde met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 15.000,--.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 10.000,--, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van der Hooft en Van Hoorn, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2005.