ECLI:NL:RBZUT:2005:AU5526

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71897 / KG ZA 05-222
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verhuizing van ouders van minderjarige dader afgewezen

In deze zaak vorderden de ouders van minderjarige kinderen, die slachtoffer waren van seksueel misbruik door een andere minderjarige, dat de ouders van de dader zouden moeten verhuizen. De ouders van de eisers stelden dat de aanwezigheid van de dader een gevaar vormde voor hun kinderen en dat de ouders van de dader onrechtmatig handelden door niet te verhuizen. De rechtbank Zutphen heeft op 4 november 2005 uitspraak gedaan in kort geding. De ouders van de eisers vorderden onder andere dat de ouders van de gedaagden binnen een maand hun caravan zouden moeten verlaten en dat er een contactverbod zou moeten komen tussen de dader en de slachtoffers. De rechtbank overwoog dat de ouders van de gedaagden niet aansprakelijk waren voor de daden van hun kind, omdat er geen bewijs was dat zij wisten of redelijkerwijs konden vermoeden dat hun kind zich schuldig maakte aan seksueel misbruik. De rechtbank wees de vorderingen van de ouders van de eisers af, met uitzondering van de vorderingen tegen de dader zelf. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen tegen de dader gerechtvaardigd waren, gezien de ernst van de feiten die bewezen waren verklaard in een eerder strafvonnis. De ouders van de gedaagden werden niet verplicht te verhuizen, omdat er geen wettelijke basis voor was. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen
Sector Civiel
Afdeling Handel
Rolnummer: 71897 / KG ZA 05-222
Uitspraak: 4 november 2005
Vonnis in kort geding in de zaak van
1. [eiser A],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser B],
wonende te [woonplaats],
eisers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen:
- [kind A], geboren op [geboortedatum],
- [kind B], geboren op [geboortedatum],
- [kind C], geboren op [geboortedatum],
- [kind D], geboren op [geboortedatum],
procureur mr. M.H. van der Lecq,
tegen
1.[gedaagde A],
wonende te [woonplaats],
2.[gedaagde B],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. C.A.F. Schoemaker.
Partijen zullen hierna de ouders [eisers] en de ouders [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, betekend op 16 augustus 2005
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 22 augustus 2005
- de pleitnota van de ouders [eisers]
- de pleitnota van de ouders [gedaagden]
- de aanhouding, teneinde de ouders [eisers] in de gelegenheid te stellen met de behandelaars van hun kinderen te overleggen over de vraag wat het meest in het belang van hun kinderen is te achten, te weten direct een beslissing op hun
vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen dan wel eerst een poging te doen te komen tot een gesprek tussen de wederzijdse ouders
- de voortzetting van de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 25 oktober 2005
- de nadere mondelinge toelichting van de ouders [eisers]
- de nadere pleitnota van de ouders [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De ouders [eisers] wonen al vele jaren op camping [naam] te [woonplaats] en zij hebben sedert 1996 een gedoogstatus voor permanente bewoning. Hun minderjarige kinderen zijn geboren en getogen op de camping.
2.2. De ouders [gedaagden] en hun beide kinderen [Kind 1] [gedaagden], hierna mede te noemen: [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats], en [kind 2], wonen sedert 2004 op voormelde camping en zij hebben geen gedoogstatus voor permanente bewoning. De ouders [gedaagden] hebben het ouderlijk gezag over hun beide kinderen.
2.3. De families [eisers] en [gedaagden] waren goed met elkaar bevriend en kwamen veel bij elkaar. Ook de kinderen kwamen over en weer veel bij elkaar en speelden veel samen.
2.4. Medio 2002 heeft [kind 1] wegens grensoverschrijdend seksueel gedrag jegens een meisje in een dagopvang te Soest een training gevolgd. Hiervan is door de ouders [eisers] geen mededeling gedaan aan de ouders [gedaagden].
2.5. Bij vonnis van 3 augustus 2005 heeft de meervoudige strafkamer in kinderzaken van de rechtbank te Zutphen – mede op basis van [kind 1]’s bekentenis - bewezen verklaard, dat [kind 1] in de periode van 1 januari 2004 tot en met 25 december 2004 – kort samengevat - de vier minderjarige kinderen [eisers] die toen allen de leeftijd van twaalf jaar nog niet hadden bereikt, seksueel heeft misbruikt en hem ter zake veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 155 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend en het is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
2.6. De ouders [eisers] en hun kinderen zijn als gevolg van vorenbedoeld seksueel misbruik getraumatiseerd en zij hebben onder andere forse emotionele klachten. [Kind A] en [kind C] zijn thans opgenomen in Kinder- en Jeugdpsychiatrie Oost Nederland in Ede, [Kind B] is onder behandeling van een psycholoog en een psychiater en [Kind D] is nog onder behandeling van een kinderarts.
2.7. Bij beschikking van de kantonrechter te Harderwijk van 16 augustus 2005 is aan de ouders [eisers] machtiging verleend om voor hun minderjarige kinderen in de onderhavige procedure als eisers op te treden.
3. Het geschil
3.1. De ouders [eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de ouders [gedaagden] zal gebieden binnen één maand na betekening van dit vonnis hun caravan aan de [adres] metterwoon te verlaten en er niet meer terug te keren, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij weigeren gehoor te geven aan dit gebod;
II. de ouders [gedaagden], alsmede hun minderjarige kinderen, zal verbieden met ingang van de dag van betekening van dit vonnis gedurende een periode van een jaar contact te zoeken met de ouders [eisers] of hun minderjarige kinderen, op welke wijze dan ook en hoe ook genaamd, hetzij direct hetzij indirect, hetzij in woord, hetzij in geschrift, hetzij rechtstreeks, hetzij middels derden en zulks in de meest brede zin des woords, een en ander op verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 voor elke overtreding van het verbod;
III. de ouders [gedaagden] en hun kinderen zal verbieden zich met ingang van de dag van betekening van dit vonnis en voor een periode van een jaar te bevinden binnen een straal van 500 meter van camping “[naam]” te [woonplaats], zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke overtreding van het verbod;
IV. de ouders [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De ouders [gedaagden] voerten verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter ondersteuning van hun vorderingen hebben de ouders [eisers] primair aangevoerd, dat als gevolg van de bij de ouders [gedaagden] bekende seksueel ontoelaatbare neigingen van [kind 1] een gevaarlijke situatie ontstond voor jonge kinderen in zijn nabijheid. Doordat de ouders [gedaagden] hebben nagelaten om de ouders [eisers] hierop te wijzen en hiervoor te waarschuwen, terwijl zij wisten dat [kind 1] met de kinderen [eisers] speelde zonder toezicht, hebben de ouders [gedaagden] onrechtmatig gehandeld jegens de ouders [eisers]. Daarnaast hebben zij aangevoerd, dat de ouders [gedaagden] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig handelen jegens de kinderen [eisers] door te weigeren te verhuizen nu zij door te verhuizen een belangrijke bijdrage zouden kunnen leveren aan het verwerkingsproces.
Voorts hebben de ouders [eisers] een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op het bepaalde in de artikelen 3 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ter ondersteuning hiervan hebben zij aangevoerd, dat [kind A] in de gegeven omstandigheden niet thuis kan wonen omdat een confrontatie met [kind 1] of met andere leden van de familie [gedaagden] een groot gevaar voor suïcide in zich bergt.
4.2. Met betrekking tot de primaire stelling van de ouders [eisers] wordt het volgende overwogen.
Vaststaat, dat [kind 1] bij inmiddels onherroepelijk geworden strafvonnis is veroordeeld voor het seksueel misbruiken van de minderjarige kinderen [eisers]. Voorts staat vast, dat [kind 1] ten tijde van het begaan van de bij voormeld strafvonnis van 3 augustus 2005 bewezen verklaarde feiten aanvankelijk 14 en nadien 15 jaar oud was. Een dergelijk vonnis levert, behoudens tegenbewijs, dwingend bewijs op van hetgeen bij dat vonnis bewezen is verklaard. De ouders [gedaagden] hebben niet gesteld tegen het in dat strafvonnis bewezen verklaarde tegenbewijs te willen leveren. In deze procedure moet het misbruik door [kind 1] van de minderjarige kinderen [eisers] dan ook als vaststaand worden aangenomen, hetgeen een onrechtmatige daad van [kind 1] jegens de minderjarige kinderen [eisers] oplevert. Gevolg hiervan is dat [kind 1] verplicht is de schade die de minderjarige kinderen [eisers] tengevolge van die onrechtmatige daad lijden aan hen te vergoeden, behoudens indien sprake is van feiten en/of omstandigheden die maken dat [kind 1] daartoe niet verplicht is. Dergelijke feiten en/of omstandigheden zijn echter niet gesteld en ook op andere wijze niet aannemelijk geworden.
4.3. Aangezien [kind 1], zoals hiervoor overwogen, ten tijde van het begaan van de feiten aanvankelijk 14 en nadien 15 jaar oud was, zijn voor de door hem toegebrachte schade naast [kind 1] zelf de ouders [gedaagden] aansprakelijk, tenzij hun niet kan worden verweten dat zij de gedraging van [kind 1] niet hebben belet.
Hetgeen door de ouders [eisers] te ondersteuning van hun primaire stelling hebben aangevoerd, dient dan ook te worden opgevat in die zin dat zij betogen dat de ouders [gedaagden] geen beroep toekomt op vorenbedoelde wettelijke disculpatie mogelijkheid.
4.4. Dienaangaande zijn door de ouders [eisers] geen feiten en/of omstandigheden gesteld en ook op andere wijze zijn deze niet aannemelijk geworden, waaruit voortvloeit dat de ouders [gedaagden] wisten, althans redelijkerwijs konden vermoeden dat [kind 1] zich schuldig maakte aan seksueel misbruik van de kinderen [eisers]. Evenmin is voldoende aannemelijk geworden dat redelijkerwijs van de ouders [gedaagden] gevergd had kunnen worden dat zij meer toezicht hielden op [kind 1] dan bij andere kinderen van die leeftijd gebruikelijk is dan wel dat zij andere ouders ervan op de hoogte dienden te stellen, dat [kind 1] ongeveer drie jaar eerder zich schuldig had gemaakt aan grensoverschrijdend seksueel gedrag. Immers, [kind 1] was daarvoor in therapie geweest en feiten en/of omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een reële vrees voor herhaling van dergelijk gedrag aanwezig was, zijn niet gesteld en ook niet aannemelijk geworden.
4.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is voorshands voldoende aannemelijk dat de ouders [gedaagden] een beroep op de wettelijke disculpatie mogelijkheid toekomt, zodat zij niet aansprakelijk zijn voor de door [kind 1] aan de kinderen [van eisers] toegebrachte schade. Hetgeen door de ouders [eisers] primair aan hun vorderingen grondslag is gelegd, kan de vorderingen tegen de ouders [gedaagden] en hun dochter [kind 2] dan ook niet dragen.
4.6. De subsidiaire stelling van de ouders [eisers] treft evenmin doel. Immers, zoals hiervoor overwogen, zij zijn niet aansprakelijk voor de door [kind 1] veroorzaakte schade, zodat op hen ook geen wettelijke verplichting rust die schade op enigerlei wijze te beperken. Weliswaar is voldoende aannemelijk dat in zijn algemeenheid voor slachtoffers van dergelijke traumata geldt, dat confrontatie met de dader of familie van de dader stagnerend kan werken bij de behandeling doch dit enkele gegeven brengt niet met zich, dat op grond van enige wettelijke bepaling aan niet aansprakelijke familieleden een verhuisgebod of een straat- en contactverbod kan worden opgelegd, nog geheel daargelaten dat de stacaravans op geruime afstand van elkaar op de camping en niet in elkaars zicht staan en het de familie [gedaagden] aan financiële middelen ontbreekt om een verhuizing mogelijk te maken.
Ten overvloede zij overwogen dat van beide ouderparen, die tevoren op vriendschappelijke wijze met elkaar omgingen, verwacht mag en moet worden om met elkaar weer in gesprek te komen en zich te verzoenen. Dat zal weliswaar niet gemakkelijk zijn, maar dat is nog geen reden om het te laten. Ook het ouderpaar [gedaagden] is slachtoffer van hetgeen [kind 1] heeft misdaan, al is hun verdriet uiteraard van een totaal andere orde dan dat van de ouders [eisers]. Van de ouders [gedaagden] mag worden verwacht dat zij hun dochter [kind 2] in het gesprek betrekken, zodat er tussen haar en de kinderen van de familie [eisers] geen onnodige misverstanden ontstaan, die wellicht een averechts effect hebben op de verdere verwerking van de gebeurtenissen door de kinderen [eisers]. Anderzijds dienen de ouders [eisers] hun kinderen duidelijk te maken dat noch de ouders [gedaagden] noch [kind 2] verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor de daden van [kind 1] en zij die daden scherp veroordelen en daarvan in alle opzichten afstand nemen. Gelet op hetgeen onder 4.10 zal worden overwogen hoeven de kinderen [eisers] niet te vrezen dat zij op de camping [kind 1] tegen het lijf zullen lopen, zodat in die zin hun veiligheid in hun eigen woonomgeving maximaal zal zijn gewaarborgd.
4.7. Het door de ouders [eisers] gedane beroep op artikel 8 EVRM moet worden verworpen. Immers, het feit dat geen wettelijke bepaling de ouders [gedaagden] verplicht te verhuizen, is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van het recht op respect voor het privé leven van de ouders [eisers], hun familie- en gezinsleven, hun woning en hun correspondentie.
4.8. Ook het door de ouders [eisers] gedane beroep op de artikel 3 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind moet worden verworpen. Immers, het feit dat [kind A] en [kind C] thans zijn opgenomen in Kinder- en Jeugdpsychiatrie Oost Nederland in Ede en dat een confrontatie tussen hen en [kind 1] danwel andere leden van het gezin [gedaagden] in het belang van hun behandeling dient te worden voorkomen, brengt niet mee dat zij tegen hun wil worden gescheiden van hun ouders.
4.9. Op grond van het vorenoverwogene, moeten alle tegen de ouders [gedaagden] en hun dochter [kind 2] gevorderde voorzieningen worden afgewezen.
4.10. Met betrekking tot het tegen [kind 1] gevorderde straat- en contactverbod wordt vooropgesteld, dat dergelijke verboden een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van dergelijke ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
De bij het strafvonnis van 5 augustus 2005 bewezen verklaarde feiten zijn dermate ernstig dat deze die inbreuk rechtvaardigen. De omstandigheid, dat [kind 1] thans is geplaatst in een inrichting voor buitengewone behandeling en dat niet voorzienbaar is wanneer hij naar huis zou mogen, maakt dit niet anders en evenmin het feit, dat de ouders [gedaagden] hebben toegezegd [kind 1] bij toekomstig verlof niet thuis te zullen ontvangen maar elders. De vorderingen jegens [kind 1] zijn dan ook voor toewijzing vatbaar.
4.11. Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd aldus, dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [kind 1] om na betekening van dit vonnis gedurende een jaar contact te zoeken met de ouders [eisers] en hun minderjarige kinderen, op welke wijze dan ook en hoe ook genaamd, hetzij direct hetzij indirect, hetzij in woord, hetzij in geschrift, hetzij rechtstreeks, hetzij middels derden en zulks in de meest brede zin des woords;
5.2. verbiedt [kind 1] om na betekening van dit vonnis geudrende een jaar zich te bevinden binnen een straal van 500 meter van camping “[naam]” te [woonplaats];
5.3. veroordeelt [kind 1] tot betaling aan de ouders [eisers] van een dwangsom van € 250,00 (tweehonderd vijftig euro) voor iedere overtreding van een of meer van de hiervoor vermelde verboden;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
5.6. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2005.?