ECLI:NL:RBZUT:2005:AU6990

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/060479-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Hoorn
  • A. van Harreveld
  • J. van de Wetering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afname van DNA-materiaal en vernietiging bevelschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 november 2005 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de afname van DNA-materiaal. Het bezwaarschrift was ingediend op 18 juli 2005 en betrof de rechtmatigheid van een bevel tot afname van celmateriaal dat op 6 juli 2005 was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het bevel onbevoegd was uitgevaardigd, omdat de toetsing en uitvaardiging van het bevel was overgelaten aan een parketmedewerker, zonder dat er een formeel mandaat voorhanden was. Dit was in strijd met de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, die vereist dat de officier van justitie de afname van celmateriaal zelf beoordeelt en goedkeurt.

De rechtbank benadrukte dat de wet inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde en dat er verstrekkende gevolgen aan deze inbreuk verbonden kunnen zijn. De rechtbank concludeerde dat het afgenomen celmateriaal onrechtmatig was verkregen en dat dit materiaal vernietigd diende te worden. De beslissing om het bezwaarschrift gegrond te verklaren, werd genomen ondanks dat de inhoudelijke bezwaren van de veroordeelde ongegrond werden geacht. De rechtbank gaf aan dat het aanvaarden van de mogelijkheid tot bekrachtiging van het bevel onwenselijke gevolgen zou kunnen hebben voor de rechtspraktijk en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van veroordeelden.

De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier. De rechtbank heeft de processtukken zorgvuldig bekeken en de argumenten van zowel de veroordeelde als de officier van justitie gewogen. De beslissing om het celmateriaal te vernietigen was noodzakelijk om te voorkomen dat onrechtmatig verkregen bewijs zou worden gebruikt in toekomstige procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige raadkamer voor strafzaken
Parketnummer 06/060479-04
BVSnummer 05/227
De rechtbank heeft te beslissen op een op 18 juli 2005 ter griffie in-gediend bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (verder te noemen de wet) van de veroordeelde:
[naam],
geboren te Wageningen op [geboortedatum],
[adres].
De rechtbank heeft de processtukken bezien.
Het bezwaarschrift is behandeld door de raadkamer op 4 november 2005. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Motivering
1. Het binnen de wettelijke termijn ingediende bezwaarschrift richt zich tegen het bepalen en in de DNA-databank voor strafzaken verwerken van veroordeeldes DNA-profiel door benutting van het celmateriaal, dat krachtens daartoe strekkend justitiëel bevel bij veroordeelde op 6 juli 2005 werd afgenomen.
2. Onder handhaving van haar in het bezwaarschrift vermeldde inhoudelijke bezwaren, heeft veroordeelde bij monde van haar raadsvrouw in raadkamer aanvullend ook de geldigheid van voormeld bevel bestreden en daarmede de al dan niet rechtmatige verkrijging van het celmateriaal aan de orde gesteld.
3. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot geldigheid van het bevel en tot ongegrond verklaring van het bezwaarschrift.
4. In raadkamer is desgevraagd door de officier van justitie bevestigd dat de in het bevel vervatte beslissingen niet door hem zijn genomen en ondertekend, maar dat een en ander, overeenkomstig de op zijn parket bestaande praktijk, is verzorgd door een daartoe aangewezen parketambtenaar met gebruik van de gestempelde handtekening van de officier van justitie.
5. Nu blijkens artikel 2 van de wet het uitvaardigen van bevelen strekkend tot afname van celmateriaal is opgedragen aan de officier van justitie en deze daarbij vooraf dient te toetsen of zich een der wettelijke uitzonderingen voordoet op grond waarvan het bevel achterwege behoort te blijven, leidt de onder 4 vermelde gang van zaken tot de conclusie dat het op veroordeelde betrekking hebbende bevel onbevoegdelijk is uitgevaardigd. De rechtbank overweegt daartoe dat vorenbedoelde toetsing kennelijk geheel is overgelaten aan de betrokken parketmedewerker, dat van een aan de formele vereisten beantwoordend mandaat niet is gebleken en dat – ware dit anders – tenminste de in artikel 2, eerste lid onder b, van de wet vermelde uitzonderingsgrond een zodanige afweging vergt, dat de aard van de afwijkingsbevoegdheid zich tegen mandatering daarvan zou verzetten in de zin van artikel 126, derde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie.
Voor dit laatste acht de rechtbank de volgende factoren redengevend:
- De wet waarop het bevel berust legitimeert dat in vergaande mate inbreuk wordt gemaakt op de in beginsel door andere regelgeving beschermde persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde.
- Aan deze inbreuk kunnen voor de betrokkene – objectief bezien – ook anderszins verstrekkende gevolgen verbonden zijn.
- Zolang als het afgenomen celmateriaal nog niet voor de in de wet genoemde doeleinden is benut en vervolgens vernietigd, bestaat het risico dat dit materiaal in verkeerde handen zal vallen en wordt misbruikt.
- Inhoud en redactie van de uitzondering (“redelijkerwijs aannemelijk is dat .... niet van betekenis zal kunnen zijn ....”) alsmede de wetgeschiedenis (MvT, blz. 11 “De magistratelijke kant van het werk van de officier van justitie komt ..... met name tot uitdrukking in de van hem verlangde beoordeling .....”) maken onmiskenbaar duidelijk dat mandatering van de in de uitzondering besloten liggende afwijkingsbevoegdheid niet alleen strijdig zou zijn met de gerechtvaardigde belangen van veroordeelden, maar ook met de bedoeling van de wetgever.
6. Nu het van veroordeelde afgenomen celmateriaal wegens onbevoegdheid van de feitelijke bevelgever moet worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen, blijft ter beantwoording de vraag of zulks dient te leiden tot vernietiging van dit materiaal dan wel tot een beslissing welke voorkomt dat veroordeelde eventueel gevolg dient te geven aan een bevoegd gegeven nieuw bevel.
Gelet op het desbetreffende voorschrift in artikel 7 van de wet valt bij gegrondbevinding van het bezwaarschrift aan een bevel tot vernietiging niet te ontkomen, zodat die uitkomst alleen achterwege kan blijven indien er van kan worden uitgegaan dat de officier van justitie het in zijn naam onbevoegd gegeven bevel rechtsgeldig heeft kunnen bekrachtigen, zoals hij subsidiair kennelijk beoogde. Tegen de achtergrond van de wet(sgeschiedenis) en het vorenoverwogene ziet de rechtbank daarvoor echter rechtens geen ruimte. Daarnaast overweegt zij ten overvloede dat aanvaarding van de bekrachtigingsmogelijkheid tot
onwenselijk gevolg zou kunnen hebben, dat de ten parkette bestaande praktijk ongewijzigd blijft en dat aldus onrechtmatig verkregen celmateriaal kan worden benut voor bepaling en verwerking van DNA-profielen van veroordeelden, die om enigerlei reden niet (tijdig) een bezwaarschrift hebben ingediend.
7. Ondanks de omstandigheid dat de rechtbank de inhoudelijke bezwaren van veroordeelde ongegrond acht, dwingt het vorenoverwogene tot onderstaande uitspraak.
Beslissing
Verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie er voor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven op 18 november 2005 door mrs. Van Hoorn, voorzitter, Van Harreveld en Van de Wetering, rechters, in tegen-woor-digheid van Heebink, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.