ECLI:NL:RBZUT:2005:AU9206
Rechtbank Zutphen
- Raadkamer
- M. van Harreveld
- A. Lagarde
- J. Feunekes
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding ex artikel 89 Sv niet-ontvankelijk verklaard na vrijspraak van moord en poging tot doodslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 16 december 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om toekenning van een vergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). De verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 42.200,-- wegens immateriële schade als gevolg van zijn vrijheidsbeneming. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat aan hem een maatregel was opgelegd ter zake van andere feiten dan waarvoor hij in voorlopige hechtenis had gezeten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de interpretatie van de term 'zaak' in artikel 89 WvSv, waarbij werd gesteld dat deze term niet een andere en beperktere betekenis kan hebben dan in artikel 591a WvSv. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat de term 'zaak' betrekking heeft op de strafvervolging van een persoon ter zake van een of meer strafbare feiten, en dat er geen ruimte is voor splitsing na beëindiging van een zaak die betrekking heeft op meerdere feiten.
De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de voorlopige hechtenis in aanzienlijke mate was beïnvloed door het intrekken van de bekentenis van de verzoeker ter terechtzitting en de complexiteit van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. De rechtbank behandelde het verzoekschrift in het openbaar op 2 december 2005 en kwam tot de conclusie dat de verzoeker niet kon worden gevolgd in zijn opvatting dat het vrijgesproken feit als een afzonderlijke 'zaak' moest worden gezien. De rechtbank verklaarde de verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk, waarbij de beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.