ECLI:NL:RBZUT:2005:AU9909

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/460303-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Apeldoorn
  • Elders
  • A. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organisatie van transporten van softdrugs naar Italië leidt tot veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij georganiseerde transporten van softdrugs, specifiek hennep, naar Italië. De verdachte werd beschuldigd van het telen, verwerken, en vervoeren van grote hoeveelheden hennep, alsook van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met deze activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna anderhalve maand actief betrokken was bij deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor het inpakken en sealen van hennep voor transport. De verdachte had ook financiële contacten met andere betrokkenen, wat de gestructureerde aard van de organisatie bevestigde.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee zaken beoordeeld. In de eerste zaak werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij meer dan 720 kilogram hennep had geteeld en vervoerd. In de tweede zaak werd hij beschuldigd van deelname aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, waaronder het telen en verkopen van hennep. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat er geen sprake was van een gestructureerde organisatie, en concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de criminele activiteiten waarin hij betrokken was.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 217 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en heeft de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij georganiseerde drugshandel en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/460303-05
Uitspraak d.d.: 13 december 2005
tegenspraak / dip / oip / aanzegging
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2005.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Door de rechtbank is ter terechtzitting van 9 augustus 2005 afwijzend beslist op een zijdens verdachte gedaan verzoek tot opheffing cq schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
Ter terechtzitting van 28 september 2005 is in gevolge de beslissing van de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 29 september 2005.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting (overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2005
tot en met 24 mei 2005 in de gemeente(n) Harderwijk en/of Ermelo en/of
Hilversum en/of Barneveld en/of Laren, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer ander(en) en/of alleen,
(telkens) opzettelijk
-buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en/of
-heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
-aanwezig heeft gehad,
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval 720 kilogram hennep,
althans een hoeveelheid van (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(zaak 1)
art 3 ahf/ond B en C Opiumwet
art 3 ahf/ond A Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2005 tot en met 24 mei 2005 in de
gemeente(n) Harderwijk en/of Ermelo en/of Hilversum en/of Barneveld en/of
Laren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen
en/of alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van één of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk:
het opzettelijk
-buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
-telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
-aanwezig hebben
van (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval 720 kilogram hennep,
althans een hoeveelheid van (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(zaak 2)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2005 in de gemeente Hilversum
één of meer wapen(s) van categorie III, te weten
- een geweer (merk: [merk geweer]) en/of
- een pistool (merk: [merk pistool])
en/of (daarbij behorende) munitie van categorie III, te weten
- zesenzeventig, althans één of meer, patro(o)n(en) (.[merk]) en/of
- acht, althans één of meer, patro(o)n(en) ([merk])
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(zaak 4)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2005 tot en met 10 mei 2005 in de gemeenten Harderwijk en/of Ermelo en/of Hilversum en/of Barneveld en/of Laren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en
- heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd, en
- aanwezig heeft gehad,
grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 24 mei 2005 in de gemeenten Harderwijk en/of Ermelo en/of Hilversum en/of Barneveld en/of Laren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk:
het opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland brengen en
- bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en vervoeren en
- aanwezig hebben
van grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
3.
hij op 10 mei 2005 in de gemeente Hilversum wapens van categorie III, te weten
- een geweer (merk: [merk geweer]) en
- een pistool (merk: [merk pistool])
en (daarbij behorende) munitie van categorie III, te weten
- zesenzeventig patronen (.[merk]) en
- acht patronen ([merk])
voorhanden heeft gehad.
Bewijsoverweging
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, aangezien – kort gezegd – er geen enkele vorm van organisatie bestond laat staan dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband.
De rechtbank verwerpt dat verweer.
Verdachte heeft onder meer ingevolge de hem gegeven instructies grote hoeveelheden hennep aangelengd en vermengd met afvalmaterialen, geseald en verborgen in de daarvoor bestemde auto. Hij had naast de contacten met [medeverdachte A] en [medeverdachte B] ook contact met [persoon 1] en [persoon 2], terwijl er bovendien op 10 mei 2005 in zijn woning nog een grote hoeveelheid hennep (19 kilo) werd aangetroffen. Verdachte was per transport een aanzienlijke som geld in het vooruitzicht gesteld.
In die samenhang bezien kan het niet anders zijn dan, dat er sprake was van een duurzaam georganiseerd verband gericht op een criminele activiteit, en dat verdachte dit ook wist.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III, meermalen gepleegd,
en (ten aanzien van de munitie)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is gedurende een periode van bijna anderhalve maand betrokken geweest bij een organisatie die transporten van softdrugs (hennep) vanuit Nederland naar Italië verzorgde.
Verdachte heeft daarin een actieve rol vervuld, met name door het zorgdragen voor het inpakken en sealen van verschillende zendingen hennep, bestemd voor transport naar Italië.
Verdachte heeft bovendien nadat de leidinggevenden door de politie waren gearresteerd een actieve rol gespeeld bij de financiële afwikkeling van een of meer van de door dit samenwerkingsverband verzorgde transporten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door de activiteiten van dit soort criminele organisaties een zwartgeldcircuit wordt gecreëerd en in stand gehouden, waarbinnen grote sommen geld om gaan. Veelal worden dit soort gelden door middel van investeringen in de legale handel “witgewassen”. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door het snelle financiële gewin, met voorbijzien van de risico’s die aan het gebruik van softdrugs kleven voor de gezondheid van veelal jonge mensen. Bovendien wordt door feiten als de onderhavige de negatieve reputatie van Nederland als drugsuitvoerend land bevestigd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit, hetgeen in samenhang met de overige feiten extra bedenkelijk is.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank de omstandigheid dat hij, gezien zijn justitiële documentatie, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest terzake van dit soort delicten.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de officier van justitie bij haar requisitoir aangevoerd een strafoplegging waarbij het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk is aan de tijd in voorarrest doorgebracht, passend te achten. Door de officier van justitie is die tijd in voorarrest becijferd op 117 dagen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een strafoplegging als door de officier van justitie geïndiceerd wordt geacht, waarbij het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf gelijk is aan de tijd in voorarrest doorgebracht - hetgeen door de rechtbank is becijferd op 127 dagen -, passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank is het door de officier van justitie becijferde onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een verrekening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 217 (tweehonderd en zeventien) dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 90 (negentig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht (127 dagen), bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Van Apeldoorn, voorzitter, Elders en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2005.