ECLI:NL:RBZUT:2006:AU9857

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/561007-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. van Harreveld
  • D. Doll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) door een medewerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 17 januari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fraude bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verdachte, werkzaam bij het Uwv, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 maart 2002 tot en met 19 mei 2005 opzettelijk geldbedragen van in totaal 240.386,49 Euro en 241.191,25 Euro te hebben verduisterd en weggenomen, door middel van valselijk opgemaakte betaalbaarstellingen en formulieren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het primair tenlastegelegde had begaan, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal, waarbij hij het geld onder zijn bereik had gebracht door middel van een valse order. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte schadevergoeding moest betalen aan het Uwv van € 193.291,25. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de lange periode van fraude en de financiële schade die was veroorzaakt, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn blanco strafblad. De uitspraak benadrukt de noodzaak van effectieve waarborgen en controles binnen het Uwv om fraude te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/561007-05
Uitspraak d.d.: 17 januari 2006
tegenspraak / nip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2006.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2002 tot en met 19 mei 2005 in de gemeente [naamplaats ], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag van in totaal groot 240.386,49 Euro, althans één of meer geldbedragen, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk geld verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als [functie] bij het UWV,
dan wel als medewerker [functie] bij het UWV, in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2002 tot en met 19 mei 2005 in de gemeente [naamplaats ], althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal groot 241.191,25 Euro, althans één of meer geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte (telkens) het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valselijk opgemaakte
betaalbaarstellingen aan verzekerenden en/of valselijk opgemaakte formulieren invoer betalingsopdrachten, althans door middel van (een) valse order(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet anders dan door valsheid in geschrift zijn werkgever kon bewegen tot het overmaken van geldbedragen naar zijn rekening, en dat deze omstandigheid onverenigbaar is met een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde bestanddeel ‘anders dan door misdrijf onder zich hebben’. De verdachte behoort daarom van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2002 tot en met 19 mei 2005 in de gemeente [naamplaats ], telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal 241.191,25 Euro), toebehorende aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij verdachte telkens het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse order.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse order, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich langdurig en veelvuldig heeft schuldig gemaakt aan diefstal van geld, bestemd onder meer voor uitkeringsgerechtigden, bijeen gebracht onder andere door de heffing van premies voor de werknemersverzekeringen. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen dat zijn werkgever en zijn naaste collega’s in hem mochten hebben ernstig geschonden. Bovendien is in aanmerking genomen dat de verdachte door zijn handelen zeer grote en moeilijk verhaalbare finan-ciële schade voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en/of de gemeenschap heeft veroorzaakt.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheden waarin hij inmiddels is komen te verkeren. Hoewel dit aan de morele verwijtbaarheid van verdachtes handelen niets afdoet, laat de rechtbank tenslotte meewegen, dat de door verdachte veroorzaakte schade, naar het zich laat aanzien, (veel) beperkter was uitgevallen indien binnen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meer aandacht zou zijn besteed aan effectieve waarborgen en controles ter voorkoming van fraude door een op een sleutelpositie geplaatste werknemer als verdachte. Opmerkelijk is in dit verband dat de onderhavige fraude niet alleen zeer laat, maar bovendien slechts door toeval is ontdekt.
Van de zijde van de verdediging is oplegging van een taakstraf bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een taakstraf echter geen passende afdoening, met name gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag van ruim € 240.000,-.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Mede in het licht van de door en namens verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden, die ook naar voren komen uit de over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage, ziet de rechtbank wel aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
In beslag genomen voorwerpen
Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van:
- 11 betaalbaarstellingen over de periode maart 2002 tot en met mei 2005 en,
- 37 bankafschriften en 14 facturen over de periode maart 2002 tot en met mei 2005,
aan de rechthebbenden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 193.291,25 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbenden, te weten:
- 11 betaalbaarstellingen over de periode maart 2002 tot en met mei 2005 aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, [adres];
- 37 bankafschriften en 14 facturen over de periode maart 2002 tot en met mei 2005 aan [naam], [adres].
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen, [adres] (rekeningnummer: [nummer], van een bedrag van € 193.291,25, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, voorzitter, mrs. Van Harreveld en Doll, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wichern, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 januari 2006.