RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/460518-05
Uitspraak d.d.: 18 januari 2006
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [eiland] ([land]) op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2005 in de gemeente Epe ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtof[slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
met een mes (met een lemmet van 23 cm) in de rechter bovenbuik, althans het
(onder)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 21 september 2005 in de gemeente Epe aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een door midden gesneden rechternier,
(welke operatief verwijderd moest worden) en/of een doorgesneden dikke darm
en/of doorgesneden dunne darm en/of een snee in de lever en/of een snee in de
galblaas en/of een snee in de alvleesklier)), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk (met kracht) met een mes (met een lemmet van 23 cm) meermalen,
althans eenmaal, in de rechterbovenbuik te steken en/of snijden;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 september 2005 in de gemeente Epe ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rechter bovenbuik,
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Motivering bewezenverklaring
Deze bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte (pagina 58, laatste alinea), de aangifte van [slachtoffer] (pagina 27, halverwege) en de medische informatie (pagina 31).
Namens verdachte is aangevoerd dat het opzet om het slachtoffer te doden eerst bij verdachte is ontstaan op het moment dat hij het slachtoffer - dat hij toen al gestoken had – achterna rende. De rechtbank overweegt dienaangaande dat, wat van het verweer ook zij, de aard van het gepleegde geweld en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte, mede gezien de plaats waar hij heeft gestoken, zich tenminste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door het slachtoffer te steken met het mes het slachtoffer door zijn handelen zou doden en die kans bovendien op de koop toe heeft genomen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf: poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Ten aanzien van de namens verdachte aangevoerde schulduitsluitingsgrond van psychische overmacht overweegt de rechtbank dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de processtukken niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang - als gevolg van de druk die het slachtoffer op verdachte uitoefende en diens wekenlange pesterijen - waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Ten aanzien van de namens verdachte aangevoerde schulduitsluitingsgrond van noodweerexces overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk geworden is dat zich een zodanige situatie heeft voorgedaan, dat het voor verdachte noodzakelijk was om zichzelf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Nu van een noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is, kan een beroep op noodweerexces niet slagen en wordt verworpen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zijn collega in de slachterij met een vlijmscherp vlees mes is te lijf gegaan, waarbij het niet aan de verdachte is te danken dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd. Als gevolg van de steekpartij moet het slachtoffer zijn rechternier missen en heeft hij sneeën opgelopen in zijn dikke en dunne darm, zijn galblaas, lever en alvleesklier. Het slachtoffer heeft tevens last van psychische klachten.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte vaker voor een geweldsdelict is veroordeeld, zij het dat dat feit van een minder kaliber was dan het onderhavige.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachtes klachten, dat hij al langere tijd werd geërgerd door het slachtoffer, kennelijk nimmer serieus zijn genomen door zijn leidinggevende(n). De omstandigheid dat verdachte geërgerd werd, wordt ondersteund door getuigenverklaringen van onder meer [getuige A] ([functie A], [getuige B] ([functie B]) en [getuige C] ([functie C]).
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In beslag genomen voorwerpen
Nu er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is dat zich daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde dan wel de na te noemen rechthebbenden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.000,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijs-middelen en hetgeen verder ter terecht-zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij tot op heden geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is in zoverre voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu de vordering in zoverre wegens gebrek aan overgelegde bewijsstukken niet van zodanig eenvoudige aard is dat zij zich leent voor afdoening in het strafproces.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
- zijn overall;
- zijn werklaarzen;
- zijn t-shirt.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende Exportslachterij [naam]., te weten:
- vlees/uitbeen mes met zwart handvat;
- 6 vleesmessen;
- een messchede.
Gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan het slachtoffer [slachtoffer], te weten:
- diens onderbroek;
- diens overall.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij[slachtoffer], [adres], [postcode, woonplaats], bankrekeningnummer [cijfers], van een bedrag van € 1.500,-, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.500,-, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 30 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. Elders, voorzitter, mrs. Van der Hooft en Lagarde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2006.