ECLI:NL:RBZUT:2006:AV1698

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/086025-00 (36e Sr)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Van Lookeren Campagne
  • Mr. Van der Hooft
  • Mr. Hemrica
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 14 februari 2006 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf en een geldboete wegens valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 56.273,-, dat is gebaseerd op uitkeringen van Axa Zorg NV die aan de veroordeelde zijn gedaan in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De rechtbank heeft de opgelegde geldboete buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat deze boete was opgelegd om redenen van generale preventie en niet om het ontnemen van voordeel. De rechtbank heeft het verweer van de veroordeelde verworpen dat hij belasting had betaald over het wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat deze belasting niet kon worden gecompenseerd. De rechtbank oordeelde dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening gehouden hoeft te worden met belastingheffing, en dat de ontnemingsmaatregel aftrekbaar is bij de winst uit onderneming. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om het bedrag van € 56.273,- aan de Staat te betalen, en heeft aangegeven dat bij niet-naleving de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang kan verlenen. De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

Parketnummer: 06/086025-00 (36e Sr)
Uitspraak d.d.: 14 februari 2006
RECHTBANK ZUTPEN
verkort vonnis
Gezien de vordering van de officier van justitie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
[[veroordeelde]]
geboren te [plaats] ([land]) op [geboortedatum],
wonende te [postcode, plaats], [adres],
welke vordering aan de veroordeelde op 22 december 2005 in persoon is betekend.
Ter terechtzitting van 31 januari 2006, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, zijn de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gehoord.
Op 2 november 2005 is tegen veroordeelde vonnis gewezen, waarbij deze is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, een werkstraf van 240 uren en een geldboete van € 25.000,- ter zake van:
feit 1: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2: oplichting;
feit 3: poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft de stukken bezien, waaronder een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 00-876208, op 10 november 2005 ondertekend door [naam A], inspecteur van politie, werkzaam als financieel-rechercheur bij de regiopolitie IJsselland, bovenregionale recherche.
Motivering
De rechtbank stelt allereerst vast dat de officier van justitie tijdig, ter terechtzitting van 19 oktober 2005, heeft aangekondigd in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting volhard bij zijn schriftelijke vordering, strekkende tot ontneming van een bedrag van € 56.273,91.
Uit de financiële rapportage komt naar voren dat dit bedrag het totaal aan uitkeringen betreft die Axa Zorg NV (Axa) uit hoofde van een tweetal arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aan veroordeelde over de periode van februari tot en met juni 2000, heeft gedaan.
Veroordeelde heeft benadrukt dat de officier van justitie een geldboete van € 15.000,- heeft gevorderd, rekening houdend met de schade die Axa heeft geleden, en dat de rechtbank bij de hogere opgelegde geldboete heeft gelet op het aanzienlijke nadeel dat voor Axa is ontstaan. De uitkeringen van Axa aan veroordeelde zijn dus rechtstreeks van invloed geweest op de hoogte van de opgelegde geldboete. Veroordeelde verbindt hieraan de conclusie dat met de ontnemingsvordering wordt beoogd meer te ontnemen dan hij aan voordeel heeft genoten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is inderdaad het aanzienlijke nadeel dat voor Axa is ontstaan, naast het nadeel voor de andere verzekeraars, in ogenschouw genomen. Dit betekent echter zonder meer niet dat de geldboete mede tot het herstel van de rechtmatige toestand strekt. De rechtbank heeft ook niet geëxpliciteerd of en, zo ja, welk deel van de opgelegde boete ontneming tot doel zou hebben en hoe dat deel is berekend. Uit het vonnis blijkt slechts dat dat aanzienlijke nadeel, naast een aantal andere factoren, mede bepalend is geweest voor het taxeren van de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De geldboete is opgelegd om redenen van generale preventie en om de veroordeelde te treffen op het punt van zijn zucht naar illegaal gewin, waarbij met zijn financiële draagkracht rekening is gehouden.
De rechtbank zal daarom bij de oplegging van een ontnemingsmaatregel met de geldboete geen rekening houden.
De veroordeelde heeft betoogd dat hij over de van Axa ontvangen uitkeringen belasting heeft betaald en dat hij die belasting bij voldoening aan een ontnemingsmaatregel niet kan compenseren, omdat de aanslag inkomstenbelasting 2000 onherroepelijk is. Bovendien kan voldoening aan de betalingsverplichting slechts in het kader van de vennootschapsbelasting als verliespost over voorafgaande jaren worden afgewenteld en dan nog slechts over niet meer dan drie jaren.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1998 (NJ 1998, 499) kan worden afgeleid behoeft de strafrechter als regel bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel met belastingheffing geen rekening te houden. Voorzover belasting is verschuldigd over wederrechtelijk verkregen voordeel wordt die belastingheffing weer ongedaan gemaakt, indien en voorzover dat voordeel weer wordt ontnomen. Bovendien kan een rekening houden met reeds geheven, of nog te heffen belasting, bij de bepaling van het ontnemingsbedrag tot een onevenwichtig en onbedoeld resultaat leiden.
Niet valt in te zien, ook niet vanwege de onherroepelijkheid van de aanslag over 2000, dat deze overwegingen in dit geval geen opgeld doen. Hierbij is van belang dat (thans) in artikel 3.14, eerste en vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat kosten en lasten in verband met de voldoening aan de Staat van een geldbedrag ter gehele of gedeeltelijke ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in aftrek kunnen worden gebracht bij het bepalen van de winst uit onderneming. Bovendien beschouwt de wetgever de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als negatieve inkomsten of negatief loon. Een aparte voorziening voor de sfeer van inkomsten uit arbeid en het loonbegrip van de loonbelasting werd om die reden niet noodzakelijk geacht (zie de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de loonbelasting 1964 (beperking aftrekbare kosten ter zake van criminele activiteiten) TK 1996-1997, 25 019, nr. 3, p. 3). Daarom is, ook ingeval de veroordeelde niet (langer) als zelfstandige werkzaam is, het bedrag van de ontnemingsmaatregel aftrekbaar.
De rechtbank stelt vast, op basis van het ter terechtzitting gehouden onderzoek in samenhang met de inhoud van het strafdossier en het vonnis van 2 november 2005, dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank hanteert als basis bij de berekening van de hoogte van dat voordeel de niet bestreden inhoud van het financiële rapport. Zij stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel, op basis van wettige bewijsmiddelen, vast op een bedrag van € 56.273,-.
Beslissing
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van € 56.273,- (zesenvijftigduizendtweehonderd-drieënzeventig euro).
Indien de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet en volledig verhaal op zijn vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar verlenen.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, voorzitter, en mrs. Van der Hooft en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2006.