ECLI:NL:RBZUT:2006:AV4220

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/437120-05
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Brouns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wet bodembescherming door het opslaan van paardenmest op onbeschermde bodem

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Zutphen op 6 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opslaan van paardenmest op een perceel grond in de gemeente Apeldoorn. De verdachte had op 19 januari 2005 mest opgeslagen op de onbeschermde bodem, wat in strijd is met artikel 13 van de Wet bodembescherming. De rechter oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat zijn handelingen de bodem konden verontreinigen of aantasten. De verdachte had niet voldaan aan de verplichting om maatregelen te nemen om verontreiniging te voorkomen.

De economische politierechter heeft het rapport van het NFI, dat algemene informatie over mestopslag bevatte, buiten beschouwing gelaten, omdat het niet specifiek inging op de vervuiling in deze zaak. De rechter concludeerde dat de verdachte door zijn handelen had bijgedragen aan mogelijke schade aan het milieu door (over)bemesting. De verdachte had verklaard dat hij de mest op 13 januari 2005 had opgeslagen met de bedoeling deze drie weken later te verspreiden, maar de rechter oordeelde dat de wijze van opslag onaanvaardbare risico's met zich meebracht.

De rechter heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500, waarvan € 250 voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. Dit vonnis houdt rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechter heeft ook opgemerkt dat de verdachte eerder door het gerechtshof te Arnhem was vrijgesproken van een soortgelijke overtreding, wat bijdroeg aan de verwarring over de gevolgen van het opslaan van paardenmest.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Economische politierechter
Parketnummer: 06/437120-05
Uitspraak d.d.: 6 maart 2006
Tegenspraak / dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[voornamen verdachte] [achternaam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 februari 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in de gemeente Apeldoorn, terwijl hij op een perceel grond gelegen aan of nabij [straatnamen ] te Klarenbeek, op of in de bodem handelingen heeft verricht, te weten het opslaan van mest waarbij stoffen (mest en/of mestvocht) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op en/of in de bodem worden gebracht althans handelingen heeft verricht waarbij als nevengevolg stoffen (mest en/of mestvocht) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten op of in de bodem (kunnen) geraken en terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, op of omstreeks 19 januari 2005 niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen dan wel, indien die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de bodem te saneren of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
art 13 Wet bodembescherming
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de gemeente Apeldoorn, terwijl hij op een perceel grond gelegen aan de Brinkenweg en Hooiland te Klarenbeek, op de bodem handelingen heeft verricht, te weten het opslaan van mest, waarbij stoffen (mest en/of mestvocht) die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten op de bodem worden gebracht, terwijl verdachte redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, op 19 januari 2005 niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de bodem niet kon worden verontreinigd nu de door hem opgeslagen paardenmest een droge stof betrof en de emissie daardoor minimaal was.
De economische politierechter overweegt het volgende.
De verbalisanten hebben op 19 januari 2005 geconstateerd dat verdachte op het betreffende perceel vaste dierlijke mest, bestaande uit stro en paardenmest, op de onbeschermde bodem heeft opgeslagen en deze bovendien niet heeft afgedekt. Er zijn foto’s gemaakt waarop valt waar te nemen dat de mest op dat moment gedeeltelijk in vocht lag.
Verdachte is op 19 januari 2005 gehoord en heeft verklaard dat hij de paardenmest, ongeveer 40 m3, op 13 januari 2005 op zijn land heeft gebracht met de bedoeling deze drie weken later over zijn land te verspreiden en onder te werken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat mest hoge concentraties van stoffen bevat die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Om die reden dient de opslag van mest op zodanige wijze te geschieden dat de mest en de in de mest voorkomende vloeistof niet in de bodem of in oppervlaktewateren terecht kan komen. Bovendien moet de wijze van opslag voorkomen dat hemelwater in de mest kan dringen. Is er hemelwater in de mest ingedrongen dan moet voorkomen worden dat het vervolgens met daarin opgeloste concentraties van de in de mest voorkomende stoffen, ongecontroleerd kan uitsijpelen. Weliswaar bevat paardenmest een lagere concentratie schadelijke stoffen dan andere mestsoorten, maar de wijze en duur waarop verdachte de mest heeft opgeslagen zorgde voor een onaanvaardbaar hoge belasting, hetgeen blijkt uit de metingen die op 31 januari 2005 zijn gedaan.
De economische politierechter merkt ten overvloede op dat hij het rapport van het NFI van 19 april 2005 bij de bewezenverklaring buiten beschouwing heeft gelaten. Het rapport bevat een uiteenzetting van algemene aard over de gevolgen van niet volgens de regels opgeslagen mestconcentraties. De vervuiling in concreto wordt door de deskundige niet besproken. Dit maakt het rapport ongeschikt als bewijsmiddel te dienen in deze zaak.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De economische politierechter acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De economische politierechter heeft bij de straftoemeting het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat door (over)bemesting schade aan het milieu kon worden toegebracht. Anderzijds houdt de economische politierechter er rekening mee dat verdachte door het gerechtshof te Arnhem terzake niet emissie-arm aanwenden van paardenmest naar zeggen van de verdachte is vrijgesproken en daardoor in verwarring is gebracht over de schade die paardenmest aan het milieu kan toebrengen. Daarom zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 7 en 13 van de Wet bodembescherming.
BESLISSING
De economische politierechter beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 250,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen mr. Brouns, economische politierechter, in tegenwoordigheid
van Heebink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2006.