RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/580160-05
Uitspraak d.d.: 21 maart 2006
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem, Hogenslagweg 8.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 september 2005 en 7 maart 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 19 april 2005 in
de gemeente Doetinchem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2005 tot en met 19 april 2005 in
de gemeente Doetinchem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Niet is komen vast te staan dat verdachte maandagavond 18 april 2005 tussen 23.00 uur en 23.30 uur in de caravan van [naam] is geweest en daar het mes waarmee het slachtoffer even later doodgestoken zou zijn, heeft gepakt. Uit de overige feiten en/of omstandigheden is evenmin gebleken dat verdachte het slachtoffer na kalm en rustig beraad heeft doodgestoken. Verdachte behoort derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 18 april 2005 tot en met 19 april 2005 in de gemeente Doetinchem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van het beroep op noodweer overweegt de rechtbank dat op grond van de diverse getuigenverklaringen niet aannemelijk is geworden, dat de reactie van verdachte, zoals verwoord in de bewezenverklaring, geboden werd ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor, nog daargelaten dat is komen vast te staan dat verdachte zelf tot twee maal toe de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte op een avond met het slachtoffer, een kennis van hem, ruzie kreeg over geld. Verdachte heeft deze avond twee maal de confrontatie met het slachtoffer gezocht, waarbij hij bij de tweede confrontatie het slachtoffer met een mes of een ander scherp voorwerp in de linkerborst heeft gestoken. Het slachtoffer is aan de gevolgen hiervan overleden.
De nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor onherstelbaar leed toegebracht. De vriendin van het slachtoffer, [vriendin], heeft ter terechtzitting verwoord hoe zij het verdriet van het verlies van haar partner heeft ervaren en nog steeds ervaart.
Een delict als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2004 reeds eerder voor een geweldsdelict, een steekpartij met letsel als gevolg, is veroordeeld.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman acht de rechtbank termen aanwezig om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met drie maanden, nu – naar het zich laat aanzien – niet overeenkomstig de van toepassing zijnde regelgeving betrekking hebbend op de bijstand van een raadsman en een tolk en de termijnen in het kader van de uitleveringsprocedure is gehandeld. Verdachte heeft hierdoor nadeel ondervonden, terwijl de vormverzuimen niet herstelbaar worden geacht.
Vordering benadeelde partij
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij [neef slachtoffer], neef van het slachtoffer, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag aan begrafeniskosten en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade – naar burgerlijk recht – aansprakelijk.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van genoemd benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaar en
9 (negen) maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, voorlopige hechtenis en in detentie in Duitsland ingevolge een Nederlands verzoek om overlevering doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [neef slachtoffer] ([adres], [postcode], [woonplaats]; bankreknr. [cijfers]), van een bedrag van € 3.810,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2005.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [neef slachtoffer], een bedrag te betalen van € 3.810,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2005, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 76 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, De Bie en Hemrica, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2006.